Het is moeilijk, zo niet onmogelijk om bij het lezen van een
nieuw boek van een gerenommeerde schrijver diens reputatie niet mee te laten
lezen.
Philip Roth (79) is wellicht de
beroemdste levende Amerikaanse literaire auteur. Onlangs verkondigde hij in een
vraaggesprek dat het welletjes was. Na Nemesis
had hij niets meer geschreven en die roman zou zijn laatste blijven.
Met wat eindig je je oeuvre? Die
vraag deed me besluiten Nemesis uit
2010 te lezen. Ik las in de loop der jaren een stuk of negen romans van Roth. Te
weinig om Nemesis een plaats te
kunnen geven in het totaal van, ik meen meer dan dertig romans, iets wat je een
auteur met een kennelijk samenhangend oeuvre eigenlijk altijd verplicht bent.
Op zich geen onaangename lectuur,
deze laatste roman. Maar wanneer het mijn eerste kennismaking met deze
schrijver zou zijn geweest, zou die me niet hebben doen uitkijken naar meer. Of
toch wel?
Het lijkt me in elk geval dat bij
de beoordeling van dit boek door de Nederlandse literatuurkritiek de bril met
de gekleurde reputatieglazen geen moment af is gezet. ‘Heel wat overtuigender
dan zijn oudemannenboeken van de afgelopen tijd,’ aldus Trouw. ‘Philip Roth roept het allemaal weergaloos op’ volgens De Groene. Roth maakt met deze roman ‘zijn
status als literaire superster meer dan waar,’ vindt Elsevier. De Volkskrant
heeft het over ‘de triomfen van Nemesis.’ NRC Handelsblad rept van ‘een aangrijpend
portret’ en ‘een buitengewone verdienste’. ‘Nemesis
doet huiveren bij herlezing,’ zegt Vrij
Nederland.
Zeker dat laatste is opmerkelijk,
want als Nemesis tot iets níet noopt,
wanneer je je aandacht erbij houdt, is het herlezing. Ook niet nadat op pagina
106 (van de Nederlandse vertaling) eindelijk iemand, te weten ene Arnie
Mesnikoff, zich met naam bekend heeft gemaakt als de verteller van dit hele
boek. De Nederlandse recensenten schijnen nogal verbaasd te zijn over dit ‘opduiken’
van ‘ik, Arnie Mesnikoff’, hoewel ze allen precies dezelfde opening van de
roman gelezen moeten hebben: ‘Het eerste geval van polio die zomer dook begin
juni op, vlak na Memorial Day, in een arme Italiaanse buurt aan de andere kant
van de stad. Wij [accentuering door mij – hb] in Weequahic, de joodse wijk in de zuidwestpunt, hoorden
er niets over (…).’
Tja, wanneer je prompt vergeet
dat er dus een bij de zaak betrokkene aan het woord is, kun je wel aan het
herlezen blijven! Mij lijkt het eerder zaak en taak om van meet af aan in je
achterhoofd te houden dat er iemand uit die joodse wijk je iets aan het
vertellen is, en je te blijven afvragen waarom hij dat wil doen.
Volgens de recensent van Vrij Nederland blijkt op pagina 106 ‘terloops’
wie de verteller is. En daar laat hij het bij (zitten). De recensente van Trouw
rept niet eens over een verteller, en geeft haar lezers zo de indruk, die ze
wie weet ook zelf heeft, dat Nemesis wordt
verteld vanuit een auctoriaal perspectief.
De Volkskrant noemt het vertellersstandpunt van Nemesis ‘wonderlijk’ en klassificeert de
verteller als een buitenstaander: ‘De verwikkelingen worden meegedeeld door een
buitenstaander die Bucky consequent “meneer Cantor” noemt, maar tegelijkertijd
allerlei persoonlijke details onthult en zelfs regelmatig verslag doet van
Bucky’s intiemste gedachten. Tot die gedachten behoren niet alleen zijn
(uiteraard alleszins keurige) seksuele fantasieën over Marcia, maar ook zijn
groeiende weerzin jegens de God waarmee hij is opgevoed. Want waarom laat God
toe dat het leven van onschuldige kinderen wordt verwoest door een slopende
ziekte? (…) In de laatste tientallen bladzijden, als het vertelperspectief
wordt verklaard, komt in volle omvang aan het licht hoe Roth in Bucky Cantor
een overtuigende belichaming heeft geschapen van opnieuw een “maniak van het
waarom”.’ Over Arnie Mesnikoff wederom verder geen woord.
Net zo in De Groene Amsterdammer, hoewel hier nog wordt opgemerkt dat ‘het
tragische’ wordt ‘onderstreept doordat de roman verteld wordt door een “wij” –
pas halverwege blijkt dat de verteller een van de jongens van de speelplaats is
– en er consequent afstandelijk over Bucky gesproken wordt als “meneer Cantor”.
Alsof een koor zijn leven van commentaar voorziet.’
Opnieuw is de verteller zelf dus allerminst
in het geding. Precies als in NRC Handelsblad: ‘In een typisch Rothiaanse twist
laat de auteur pas bijna halverwege het boek merken dat het verhaal wordt
verteld door Arnie Mesnikoff, een van de jongens van “zijn” speelplaats die
besmet raakt maar de ziekte heeft overleefd en jaren later de lezer verslag
doet van het verwoeste leven van “meneer Cantor”. Het is een sluwe ingreep van
Roth, want het is de vraag of Bucky’s pathologie zonder het commentaar en de
interpretatie van Mesnikoff wel voor de lezer navoelbaar en geloofwaardig zou
blijven.’
Stuk voor stuk hebben ze zich laten verschalken door de op
zich toch simpel te doorziene en te begrijpen ‘truc’ van de marionettenspeler. Voor
een auteur als Philip Roth is de verteller de marionet die er zelf een
marionettentheater op na houdt. De onnozele toeschouwers vergapen zich aan het
spel in het theater van de marionet en verliezen daarmee de marionet die zelf
aan de touwtjes lijkt te trekken volledig uit het oog.
De hoofdpersoon
van Nemesis is, durf ik te beweren,
helemaal niet de myope sportleraar Eugene ‘Bucky’ Cantor, maar diens
voormalige, eveneens door polio getroffen pupil Arnie Mesnikoff. Deze Mesnikoff
gebruikt de held Bucky Cantor en heeft de constructie van diens val en leed
nodig om zijn eigen leven moreel op de been te kunnen houden – om een beeldspraak
te gebruiken met een concrete lading, aangezien Mesnikoff zelf dus
polioslachtoffer is.
Mijn zus was
getrouwd met een jongen die vanwege polio alleen lichamelijk op de been kon
blijven met behulp van beenbeugels. Vanwege die lichamelijke beperking kon hij
alleen een auto met automatische schakeling besturen. Mijn vader beweerde hem
erop te hebben ‘betrapt’ dat hij echter het handmatig schakelen simuleerde, om
mede-automobilisten een andere indruk te geven. Bij Arnie Mesnikoffs verhaal had
en heb ik dat privéverhaal
voortdurend in mijn achterhoofd.
Want het is
toch onbestaanbaar dat de verteller van Nemesis
doet alsof er met hemzelf eigenlijk niets aan de hand is, alsof hij er lustig
op los kan schakelen, alsof hij objectief kan zijn, van Bucky Cantor zelf moet
vernemen wat de verscheurende gevoelens zijn die zich als een straf vanwege je
weet niet wat bij en als gevolg van polio aandienen, dat Mesnikoff wekelijkse
bijpraatsessies nodig heeft om te vernemen hoe de instituten waar Cantor werd
verpleegd er vanbinnen uitzien, hoe het is om als lichamelijk gehandicapte de
liefde te krijgen en al dan niet te kunnen aanvaarden van een vrouw die zelf in
de bloei van haar lichamelijke schoonheid is (reden voor Bucky om de liefde van
zijn Marcia resoluut af te wijzen) …?
Arnie
Mesnikoff rept met geen woord over zijn eigen gevoelens, terwijl hij de ziekte
in de zomer van 1944 op veel jongere leeftijd kreeg dan zijn
speelplaatsgymleraar en die ziekte voor hem misschien nog ernstigere
lichamelijke gevolgen heeft gehad. ‘Ik (…), zegt hij, ‘heb een paar jaar aan
een rolstoel gekluisterd gezeten tot ik me dankzij langdurige revalidatie zelf
kon voortbewegen met een kruk en een wandelstok, en een beugel om allebei mijn
benen, zoals ik dat tot op de dag van heden ben blijven doen.’ En wat zegt hij
over de constitutie van Bucky, wanneer hij die in 1971 terugziet? ‘Daarom
droeg hij nu (…) ter ondersteuning van zijn linkerbeen een volledige beugel
onder zijn broekspijp. [Arnie heeft er twee! – hb]
Niet dat de pijn er zoveel minder van werd [Over eigen pijn geen woord – hb], maar in combinatie met een
wandelstok [Arnie heeft een wandelstok plus een kruk! – hb] hielp het hem beter in balans te blijven en vaster op
zijn voeten te staan. Maar als hij nog verder achteruitging – wat vaak gebeurt
bij poliopatiënten die het overleefd hebben en in later jaren aan het zogeheten
postpoliosyndroom gaan lijden [Een mogelijk voorland van Arnie zelf dus! – hb] – zou het misschien niet lang duren,
zei hij [Alsof Arnie dat niet zelf wist en weet! – hb], voor hij weer in een rolstoel belandde.’
Verbijsterd
vraag je je af hoe het kan dat professionele lezers deze Arnie Mesnikoff
compleet over het hoofd zien, ‘erin trappen’ wanneer hij als tussen neus en
lippen laat weten zelf een vrouw en twee kinderen te hebben, terwijl hij de
sentimentele polioliefdestragedie van Bucky en diens Marcia vol belicht en
breed uitmeet…
Daarbij is
Mesnikoff ook nog eens van beroep ontwerper, bouwer en installeur van
hulpconstructies zoals liften, opritten, beugels voor rolstoelgebruikers en
andere lichamelijk gehandicapten… Kan het er nog dikker bovenop liggen?
En als het op
grond van dit alles nog steeds niet overduidelijk is dat het Buckyverhaal Arnie
Mesnikoffs eigenste, moreel noodzakelijke hulpconstructie is, dan getuigen
daarvan wel kleine, maar evidente fouten in die constructie.
Als volleerd marionettenspeler
laat Philip Roth zijn hoofdmarionet, de pop die zelf aan de touwtjes lijkt te
trekken, zulke missers uiteraard maken. Het meest ongeloofwaardig in dit
opzicht is wel de combinatie van het atletische lijf van de drieëntwintig
jarige gymleraar Bucky Cantor en zijn zeer beperkte gezichtsvermogen. Er wordt
verteld dat Bucky het liefst samen met een paar van zijn kameraden in militaire
dienst was gegaan om mee te helpen een einde aan de oorlog te maken, maar dat
hij niet door de keuring is gekomen vanwege zijn bijziendheid. Dat moet dus een
behoorlijk slecht gezichtsvermogen zijn geweest. In de bril die Bucky draagt
moeten, zeker in die jaren, glazen als jampotglasbodems hebben gezeten. Wie,
zoals ikzelf, een bril moet dragen, weet hoe belemmerend dat kan zijn bij
lichamelijke inspanningen. Bucky ontwikkelt desalniettemin een atletisch
lichaam als dat van een superhero, kennelijk zonder dat hij last heeft van
beslagen glazen bij het hardlopen en andere zweetoefeningen. Het meest
onwaarschijnlijk is het door Mesnikoff geconstrueerde gegeven dat deze myoop
een geweldige schoonspringer is. Hoe in hemelsnaam kan iemand met zulke ogen,
niet in staat om zowel de rand van de duikplank te zien als de afstand tot het
wateroppervlak enigszins in te schatten, zoiets leren en uitvoeren?
‘Hij liep over
de smalle houten steiger naar de hoge duikplank, deed zijn bril af en legde hem
onder aan de ladder. Toen klom hij, halfblind, naar de duikplank. Eenmaal boven
zag hij nog wel tot waar de plank liep maar daarachter onderscheidde hij
weinig. De bergen, de bossen, het witte eiland, zelfs het meer, alles was weg.
Hij stond vrijwel helemaal alleen op die plank hoog boven het water en hij zag
vrijwel niets.’ En dan laat Arnie Mesnikoff zijn Bucky Cantor een geweldige,
verende aanloop nemen en, met ‘elke centimeter van zijn lichaam onder controle’,
een sublieme duik uitvoeren.
Kom nou,
Mesnikoff! Van polio heb je alle verstand, maar van myopie zichtbaar niet.
Kippig en voor hun dienst afgekeurd zijn intussen de
landelijke dag- en weekbladlezers en -besprekers van Mesnikoffs vertelling.
Je zou kunnen beweren dat
Mesnikoff dus aardig geslaagd is in zijn opzet om zelf als ongeschonden en
zonder beperkingen over te komen. Maar dan bega je nogmaals een blunder, en wel
de allergrootste: vergeten of niet beseffen dat ook Mesnikoff een marionet, een
constructie is, met behulp waarvan de eigenlijke verteller, de auteur iets wil
zeggen of laten zien: in dit geval de stille of innerlijke tragiek van zo
iemand als Arnie Mesnikoff.
Alle besprekers vonden het een goed boek. Ik denk dat ik een beter goed boek las.