Vanmiddag keek en luisterde ik naar enig gebabbel over de al dan niet fnuikende rol van reclame of marketing voor het literaire boek. In het programma Buitenhof zat gespreksleider Peter van Ingen aan tafel met aan zijn rechterhand auteur P.F. Thomése, en aan zijn andere hand Podiumuitgever Joost Nijsen en een schrijver met opvallend veel inkt in zijn hals.
(http://beta.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1115918; het item begint op ca. 33 minuten.)
Thomése herhaalde enkele bewerende zinnen uit de tekst van de Albert Verweylezing die hij op 27 oktober j.l. in Leiden hield. En hij merkte op dat reclametaal altijd leugens vertelt. Ik was het met Thomése eens, zoals ik het ook eens was met wat hij in Leiden vertelde en zoals ik het wel vaker met hem eens was wanneer hij acte de présence gaf in een praatprogramma op televisie. Maar net als bij die andere gelegenheden, had ik de indruk dat hij uiteindelijk vermeed te zeggen wat uiteindelijk gezegd zou moeten worden. Ik vermoed dat het met schaamte te maken heeft. En als dat zo is, is dat op zich al iets prijzenswaardigs in dürftiger Zeit. Schaamte over het feit dat hij daar dan toch weer is komen opdraven en braaf probeert geen oneliners te debiteren terwijl hij, gezien de immer beknopte zendtijd, daar nauwelijks of niet aan kan ontkomen. Schaamte omdat hij deelneemt aan culturele fenomenen als talkshows, waarvan ik vermoed dat zijn boeken zich er expliciet of impliciet juist sterk, wie weet zelfs radicaal tegen afzetten. (Nogmaals een vermoeden dus, want ik moet, al dan niet tot mijn schande, bekennen geen kenner van Thoméses romans te zijn.) Met andere woorden: op het moment dat hij zelf deelneemt aan wat in zijn ogen niets anders dan banale reductie is, verraadt hij niet zozeer zichzelf - in dat opzicht vallen er nog wel allerlei vermakelijke morele spagaatjes te maken -, maar zijn werk. En dáár zit Thomése volgens mij mee. Het is hem aan te zien, die schaamte tegenover zijn eigen werk, wanneer hij daar weer eens zit om in de periferie van zijn waarneming een televisieregisseur guillotinegebaren vanwege tijdsoverschrijding te moeten zien maken. Een schrijver mag misschien gezin en vaderland verraden, maar niet (de intenties van) zijn eigen werk – die gedachte doorklieft voortdurend, erger nog dan de cut-gebaren van de vloerregisseur, Thoméses brein en hart, veronderstel ik, hopelijk juist.