zondag 27 november 2011

DE KAARTEN VAN JOHN SHADE


Eigenlijk had Vladimir Nabokov de dichter John Shade eerst diens lange gedicht Pale Fire onafhankelijk moeten laten publiceren, om het pas nadien, van een voorwoord en noten voorzien door meneer Kinbote, als integraal onderdeel van de ‘roman’ met de gelijknamige titel te presenteren.
Als we Brian Boyd mogen geloven – en waarom zouden we dat niet: hij is wellicht de grootste Nabokovkenner – werkte Nabokov namens Shade aan het gedicht van eind november 1960 tot begin december 1961, om het als Shade’s werk in de roman te antedateren tot drie weken in juli 1959. De roman Pale Fire verscheen in 1962. Misschien had de auteur, die inmiddels al een aantal jaren geafficheerd werd als de schrijver van Lolita, dus een jaartje moeten wachten en zijn dichter John Shade eerst onafhankelijk van hem de wereld in moeten sturen.
Meteen denk ik echter ook aan allerlei ‘maars’. Boyd kan gestaafd beweren dat Nabokov die bepaalde tijd aan dat gedicht heeft zitten werken, maar het kan niet anders of hij heeft tegelijkertijd aan Kinbote’s voorwoord en noten gewerkt. Ja, het is zelfs onwaarschijnlijk dat Kinbote’s commentaar geen invloed op het gedicht heeft gehad. Ik stel me zoiets voor als wanneer je eerst een recensie over of analyse van een tekst (gedicht, verhaal, doet er niet toe) schrijft, om daarna pas die tekst te gaan schrijven. Ongetwijfeld zal het een wisselwerking zijn geweest, maar ik bedoel, het omgekeerde had dus ook gekund.
En wat wanneer er ‘echte’ besprekingen of analyses van het onafhankelijke gedicht zouden zijn verschenen? Dan had Nabokovs Kinbote daar nauwelijks of niet met zijn eigen commentaar omheen gekund…

Maar nu is het dan alsnog gebeurd. John Shade, Pale Fire is als losse uitgave verkrijgbaar. Ik meen tevreden gegrinnik te vernemen van onder een grafplaat bij Montreux. Uiteraard kan niemand achteraf nog doen alsof zijn, laat staan Vladimir Nabokovs neus bloedt. Maar het spel is er niet heerlijker om, te meer daar het door Gingko Press aangeboden wordt in een heuse, prachtig vormgegeven spelletjesdoos.
          Deze doos bevat behalve het vier canto’s lange gedicht, een stapel systeemkaartjes van de soort dat in de roman wordt beschreven (en dat Nabokov zelf, zoals bekend, ook altijd gebruikte), geheel gereconstrueerd aan de hand van de aanwijzingen in de roman, plus nog een uitgave, getiteld Pale Fire – Reflections, met een essay van Brian Boyd (‘Pale Fire: Poem and Pattern’) en een essay van R.S. Gwynn (‘“And if my private universe scans right”: Pale Fire and Its Creative Context’).

Dit is een heel wat zinnigere, amusantere en interessantere uitgave dan die van The Original of Laura, de op wereldwijd commercieel succes weddende uitgave van Nabokovs flarden van en aantekeningen voor een (laatste) roman. (Nu verneem ik met mij instemmend, want ontevreden gebrom vanuit Montreux.) Niet alleen vielen de teksten op zich tegen, stelde het geheel literair gezien bar weinig voor, ook de vormgeving was nep fake, dus slecht gespeeld. De systeemkaartjes bijvoorbeeld zijn in die uitgave (net iets te klein en grijs van tint) op de pagina gedrukt en aan de randen geperforeerd, zodat de lezer ze van de pagina los zou kunnen maken – maar wie doet zoiets nu echt? De achterkant van die kaartjes zijn daarbij bovendien helemaal blanco, d.w.z. niet eens voorzien van de lijntjes die zo kenmerkend zijn voor dit soort systeemkaartjes. Op het perforatie-ideetje wordt in andere delen van de uitgave voortgeborduurd of -gestikt, zodat het geheel de indruk maakt van zo’n kledingstuk met overbodige stiksels. Enzovoort.
Bij de Gingko-uitgave gebeuren twee dingen tegelijkertijd. Enerzijds wordt het spel dat door Nabokov is opgezet verder gespeeld en dat helemaal volgens de Nabokoviaanse regels, met diens en Shade’s kaarten. Anderzijds is het opeens stukken makkelijker om dat gedicht nu eens onafhankelijk van die academische frust Charles Kinbote te lezen. En dan valt meteen weer en dus des te meer die prachtige opening op, met de vogel die zich tegen zijn fictie dood vloog en met die geweldige, schitterend waargenomen reflecties van binnen en buiten, heen en weer:

I was the shadow of the waxwing slain
By the false azure in the windowpane;
I was the smudge of ashen fluff – and I
Lived on, flew on, in the reflected sky.
And from the inside, too, I’d duplicate
Myself, my lamp, an apple on a plate:
Uncurtaining the night, I’d let dark glass
Hang all the furniture above the grass,
And how delightful when a fall of snow
Covered my glimpse of lawn and reached up so
As to make chair and bed exactly stand
Upon that snow, out in that crystal land!

Vladimir Nabokov, Pale Fire, A Poem in Four Cantos by John Shade, Gingko Press, Berkeley, USA, isbn 978-1-58423-431-9

zondag 13 november 2011

THOMÉSE & ATOMESE



Vanmiddag keek en luisterde ik naar enig gebabbel over de al dan niet fnuikende rol van reclame of marketing voor het literaire boek. In het programma Buitenhof zat gespreksleider Peter van Ingen aan tafel met aan zijn rechterhand auteur P.F. Thomése, en aan zijn andere hand Podiumuitgever Joost Nijsen en een schrijver met opvallend veel inkt in zijn hals.

(http://beta.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1115918; het item begint op ca. 33 minuten.)


Thomése herhaalde enkele bewerende zinnen uit de tekst van de Albert Verweylezing die hij op 27 oktober j.l. in Leiden hield. En hij merkte op dat reclametaal altijd leugens vertelt. Ik was het met Thomése eens, zoals ik het ook eens was met wat hij in Leiden vertelde en zoals ik het wel vaker met hem eens was wanneer hij acte de présence gaf in een praatprogramma op televisie. Maar net als bij die andere gelegenheden, had ik de indruk dat hij uiteindelijk vermeed te zeggen wat uiteindelijk gezegd zou moeten worden. Ik vermoed dat het met schaamte te maken heeft. En als dat zo is, is dat op zich al iets prijzenswaardigs in dürftiger Zeit. Schaamte over het feit dat hij daar dan toch weer is komen opdraven en braaf probeert geen oneliners te debiteren terwijl hij, gezien de immer beknopte zendtijd, daar nauwelijks of niet aan kan ontkomen. Schaamte omdat hij deelneemt aan culturele fenomenen als talkshows, waarvan ik vermoed dat zijn boeken zich er expliciet of impliciet juist sterk, wie weet zelfs radicaal tegen afzetten. (Nogmaals een vermoeden dus, want ik moet, al dan niet tot mijn schande, bekennen geen kenner van Thoméses romans te zijn.) Met andere woorden: op het moment dat hij zelf deelneemt aan wat in zijn ogen niets anders dan banale reductie is, verraadt hij niet zozeer zichzelf - in dat opzicht vallen er nog wel allerlei vermakelijke morele spagaatjes te maken -, maar zijn werk. En dáár zit Thomése volgens mij mee. Het is hem aan te zien, die schaamte tegenover zijn eigen werk, wanneer hij daar weer eens zit om in de periferie van zijn waarneming een televisieregisseur guillotinegebaren vanwege tijdsoverschrijding te moeten zien maken. Een schrijver mag misschien gezin en vaderland verraden, maar niet (de intenties van) zijn eigen werk – die gedachte doorklieft voortdurend, erger nog dan de cut-gebaren van de vloerregisseur, Thoméses brein en hart, veronderstel ik, hopelijk juist.

zaterdag 12 november 2011

DIT NOG, OOK DIT

Essays over poëzie en proza:
Athenaeum-Polak & Van Gennep
Verschijnt maart 2012.
Omslag: Monique Gelissen
216 blz.

Essays over Edgar Allan Poe, Willem Elsschot Louis Paul Boon, J.C. Bloem, Vasalis, Jan Hanlo, W.H. Auden, Gerrit Kouwenaar, Willem Frederik Hermans, Huub Beurskens.

vrijdag 11 november 2011

HANS DE WIT IN DIEPENHEIM

Bij de expositie van tekeningen van Hans de Wit in Drawing Centre Diepenheim (t/m 7 december):
Zesde Tekeningencahier, geheel gewijd aan Hans de Wit,
met teksten van Huub Beurskens (poëzie), curator Arno Kramer, Londense galeriehouder John Marchant.

woensdag 2 november 2011

ESSAY OP TERRAS

mijn hybride essay 'The Planet Rocks'.