maandag 21 februari 2011

FLOW & TORRANCE

De getourmenteerde schrijver 1 (Jack Torrance)


Op de recensiesite De Reactor is een gedachtenuitwisseling te volgen over het tekort aan aandacht voor wat ik gemakshalve maar ‘echte’ literatuur noem, ten gevolge van de media-aandacht voor boeken als die van Kluun (wiens werk tot een artistiek lagere categorie schijnt te moeten worden gerekend – ik heb zelf, al dan niet helaas, niets van de man gelezen), een hype die de literaire dag- en weekbladkritiek kennelijk niet aan zich voorbij kan en wil laten gaan en waaraan ze op haar manier dus weer haar steentje bijdraagt.
‘Moet de Nederlandse kritiek Kluun onder embargo stellen dan?’ vraagt Jeroen van Rooij zich af. Dat lijkt hem overdreven, maar, zo schrijft hij, ‘het zou fijn zijn als men proportioneel op zijn werk kon reageren. Dus niet met de volledige strijdkrachten ten oorlog trekken, maar ook niet zomaar buigen naar de grillen van de populaire media. En in godsnaam, als je er niets over te zeggen hebt, schrijf er dan ook niet over. Gebruik de vrijgekomen ruimte om dat ene boek te bespreken dat al veel te lang is blijven liggen en dat wel een duwtje in de goede richting kan gebruiken, omdat er werkelijk iets in op het spel staat.’
Zijn analyse van en bezwaren tegen een en ander worden nog door met name één respondent op De Reactor volijverig van kanttekeningen voorzien, maar tot een echte discussie komt het bij zo’n oratio pro domo begrijpelijkerwijs niet. Geen van de deelnemers aan de gedachtenuitwisseling is immers zelf in een zodanige positie dat hij bij machte is te proberen daadwerkelijk iets aan de bekritiseerde en mogelijk kritieke toestand te veranderen. ‘Was het echt nodig hier precies dit, voor de meeste Reactor-lezers tamelijk evidente standpunt te verkondigen?’ vraagt de al aangeduide respondent, waarna hij zelf niet meer te stuiten is en nog meer dan elfhonderd woorden ter schraging van deze zelfde evidentie bijdraagt. 

Jeroen Vullings is wel in een dergelijke positie. Hij is immers sinds het jaar 2000 chef van de ‘Republiek der Letteren’, het boekensegment van het weekblad Vrij Nederland. In het jongste nummer van Vrij Nederland deelt zich de chef persoonlijk maar liefst vier hele weekbladpagina’s toe (goed voor evenveel, bij VN zelfs meestal voor het dubbele aantal recensies) om melding te maken van zijn snakken naar het pendant van wat hij kwalificeert als ‘feelgoodproza’ en ‘feelgood-spielerei’, en waartoe hij boeken rekent als die van Kluun, Koch, Noort, Van Royen, Japin, Kader Abdolah en Van der Zijl. Tegenover ‘behaaglijke levenslessen’ wil hij ‘proza dat ons dichter brengt bij het verontrustende woeden van de wereld’ en ‘de ambitieuze roman die zich alleen gekweld laat schrijven en evenzeer moeilijk laat lezen’. Vullings vreest voor het afbreken van ‘de onvoorspelbare koers van de literatuur (…), de flow waarin de een grillig experimenteert en de ander met elk boek tuchtig steen op steen legt onderweg naar de piramidetop.’
          Dat Vullings zo uitpakt en uitvalt, is des opmerkelijker als je bedenkt dat hij zeer recent zelf de nieuwste boeken van zowel Kluun als Koch voor Vrij Nederland besprak, elk met iets meer dan elfhonderd woorden. Op het boek van Koch (‘Na Het diner kan niemand meer ontkennen dat Herman Koch een volleerd schrijver is,’ concludeerde hij twee jaar geleden al.) plakte hij, met de pet van de letterenchef op, zelfs vier (van de mogelijke vijf) waarderingssterren. Ook Japin heeft bij mijn weten niet te klagen gehad over gebrek aan belangstelling van de kant van Vrij Nederland.
De getourmenteerde schrijver 2

Wat andere, door Vullings in zijn ‘Pleidooi voor onbehagen’ genoemde feelgood-auteurs betreft weet ik het niet. Ik kijk het weekblad al zeker sinds 2000 nog hoogst zelden in. Maar ik overweeg nu in alle ernst een abonnement te nemen, met onmiddellijke ingang. Het kan immers niet anders of dit stuk van het hoofd der Republiek zelve gaat zijn consequenties hebben voor de invulling en culturele strategie van het weekblad. Vullings wil en kan nu niet anders meer dan zijn literatuurreporters ongebaande paden op- en onontgonnen of verwaarloosde gebieden insturen, waarbij hij zelf het voorbeeld zal geven!
          Of zal het opperste gezag van zijn weekblad hem, met het oog op de eigen omzetcijfers, zulks niet toestaan en hem uit het vrijstaatje met die eufemistische naam schoppen?
          Mogelijk zal men eerst de kat uit de boom kijken, zoals ik dat wellicht ook beter kan doen. Want zijn die schrijvers naar wie, zijn die boeken waarnaar Vullings zo vurig verlangt er eigenlijk wel? En als ze er zijn, is de al tien jaar door feelgoodcultuur omringde, doorspeelde en doorspoelde chef-recensent wel gedisponeerd om ze te herkennen? Is de kans niet veel groter dat hij zo’n piramidebouwer die hij zegt te zoeken, aanziet voor een onnozelaar die probeert een steen in de lucht te plaatsen? Heeft zijn cheffunctie in het centrum van de literaire cultuur niet juist zijn intuïtie en zintuigen geatrofieerd die nodig zijn voor het opsporen en herkennen van de kwaliteiten die hij zegt te zoeken?
          Nu ik het zo nader bekijk, boezemen meerdere formuleringen in Vullings’ ‘Pleidooi’ me ook weinig vertrouwen in. Neem ‘de ambitieuze roman die zich alleen gekweld laat schrijven’… Van gekweld schrijvende schrijvers heb ik nooit een hoge pet opgehad, waarmee ik bedoel dat ik in de boeken van zulke schrijvers niet veel fiducie heb. Waarom zou je überhaupt schrijven als het een kwelling voor je is? Schrijven is toch een lust? Zoals verliefdheid een lust is, ondanks of juist dankzij de opgejaagde gevoelens erbij, de hartkloppingen, de angsten, twijfels, het sadomasochisme van mijn part. Misschien dat een schrijver door het woeden van de wereld echt wordt gekweld, maar bij het schrijven daarover wordt die kwelling, het kan niet anders, een vorm van lust. Het schrijven van Kafka was en is een lust, evenals het lezen ervan trouwens. Getourmenteerdheid vanwege het schrijven zelf is artistiekerige pose of een symptoom van (gevaarlijke) gekte. Maar afgezien hiervan: het beeld van een getourmenteerde schrijver is voor het lezende publiek juist het tegendeel van verontrustend. Men voelt zichzelf immers gauw en graag goed als het de ander, in dit geval, de schrijver slecht schijnt te gaan. En geen zorgen: de kreunend en steunende artistiekeling komt toch niet in het echt bij je over de vloer. Het Van Goghmuseum telt zo’n anderhalf miljoen bezoekers per jaar. Hoeveel van dat aantal zouden er zonder enige ruchtbaarheid, ja, zonder een flauw vermoeden ervan dat het gaat om een figuur voor wie meer dan tachtig jaar na zijn zelfmoord een groots museum zou worden geopend, bewondering aan de dag leggen voor en onderdak verschaffen aan zo’n ongewassen warhoofd met een lelloos linkeroor? Achteraf, nu zijn werken miljoenen opbrengen, maakt juist het verhaal van een gekweld leven voor de allermeeste bezoekers van zijn schilderijen feelgoodkunst.
          Maar ik ben aan het afdwalen, geloof ik.
In elk geval ben ik voor het eerst benieuwd naar een nieuw nummer van Vrij Nederland met daarin de ‘Republiek der Letteren’. En ik hoop dat mijn argwaan ten onrechte blijkt te zijn. Of dat Jeroen Vullings binnenkort aanklopt bij de reactie van De Reactor, waar het overigens niet slecht toeven is.
De getourmenteerde schrijver 3