vrijdag 4 juni 2010

ONDANKS ECHT BEROEP

Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar vandaag besefte ik dat menige dichter/schrijver wiens werk ik buitengewoon hoog acht, naast zijn schrijverschap een 'echt' beroep had (en dus nooit subsidie behoefde, ook al zou de mogelijkheid ertoe hebben bestaan) of op zijn minst een opleiding volgde die niets met literatuur van doen had.
Zou dat gegeven voor mij een belangrijker criterium voor sympathie zijn dan de kwaliteit van het werk?

Gottfried Benn - arts in huid- en geslachtsziekten
Wallace Stevens - advocaat op een belastingkantoor
William Carlos Wiliams - kinderarts
Pierre Kemp - loonadministrateur
Leo Vroman - hematoloog
Vladimir Nabokov - lepidopterist (toen hij dankzij Lolita van zijn literaire werk kon leven, was hij de 56 al gepasseerd)
Witold Gombrowicz - rechtenstudie
Alain Robbe-Grillet - landbouwkundig ingenieur

Ik herinner me dat ik tijdens een vergadering van de adviesraad (waar ik tot ergens in 2005 deel van uitmaakte) met het bestuur van het Fonds voor de Letteren, eens cultuurpolitiek correct uit mijn slof schoot omdat een toen net aangetreden bestuurslid (Fouad Laroui) de foute opmerking maakte dat in zijn optiek dichten niet echt een beroepsmatige bezigheid was, want een gedicht bedacht je bijvoorbeeld onderweg in de tram.
Zo'n opmerking was uiteraard volkomen politiek incorrect binnen de muren van een subsidiefonds voor dichters.
Eerlijk gezegd ben ik die opmerking nooit meer vergeten en misschien heb ik me wel altijd, dus ook toen al, stiekem afgevraagd wat mensen die geld ontvangen om een bundeltje met een stuk of veertig gedichten te kunnen schrijven zonder een echt beroep te hebben, de rest van die twee, drie of soms zelfs vier jaar doen. Het huishouden?