Vandaag weer Offerfeest. Het verhaal over de vader die van en
voor God zijn zoon zou moeten offeren is wellicht het meest
pervers intimiderende en indoctrinerende verhaal in de joodse, christelijke en islamitische geschriften.
___________________
‘En God zei
“Abraham”, en deze zei “Hier ben ik.” En Hij zei “Neem je geliefde zoon en
offer hem tot een brandoffer in de bergen.”’
Het waren de woorden van de schilder
die weer op zijn stellage klom. Bovengekomen draaide hij zich om en keek in de
ogen van de ontstelde jongen beneden.
‘Maar weet je wat ik doe,’ vroeg de
schilder, ‘weet je wat ik er speciaal voor jou aan ga doen? Let op, Kid.’
De schilder begon in zijn
verfschalen te roeren, hij nam zijn kwasten en penselen en ging aan het werk.
En al gauw kon Kid in de linkerbovenhoek de contourlijnen onderscheiden van een
klein, in diagonale richting neerstortend figuurtje. Nee, het stortte toch niet
neer, het kreeg twee vleugels, als een zwaluw. En in zijn duikvlucht gebaarde
het met zijn armen. Met zijn linkerarm en -hand wees het op de geboeide jongen,
met zijn rechter naar de ram. Intussen werd zijn kleding uitgewerkt met mooie kleuren
en decoratieve plooien, werd het hoofd voorzien van een soort zonneschijf die
ten slotte, samen met de hele gestalte, werd omsloten door het nachtelijke
zwart zoals dat al diep tussen de bergen had gehangen.
‘Maar de Engel des Heren riep tot
hem van de hemel en zei “Abraham!” En hij zei “Hier ben ik.” En Hij zei “Strek
je hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat je
godvrezend bent en Mij je geliefde zoon niet hebt onthouden.” Toen sloeg
Abraham zijn ogen op en zag hij achter zich een ram met de hoorns verward in
het struikgewas…
Zie je? Eind goed, al goed,’ zei de
schilder. ‘Lust jij schapenvlees, Kid, geroosterd, met knoflook en rozemarijn?
Hm!’
Hij liet een lach schier eindeloos
in de nog onbeschilderde koepelschaal schallen.
Kid wist niet of hij
meteen naar buiten was gerend of dat hij nog een hele tijd verdwaasd naar boven
had staan kijken, om daarna voetje voor voetje of sluipend of
achteruitschuifelend, het kerkje te verlaten. Vervolgens moest hij de dorpsweg
langs zee zijn overgestoken, want hij stond op een groot basaltblok vanwaar hij
over het zilverende water naar de horizon staarde, die altijd maar hoger bleef
dan hij.
Zijn nek en schouders voelden
verkrampt aan. Bovendien voelde hij zich draaierig. Ongetwijfeld ten gevolge
van het langdurig omhoog kijken. Maar niet minder door toedoen van de
ongemakkelijke houding van de slungelige jongen, wiens hoofd in de nek
getrokken werd door de vader. En zeker ook niet minder door de heuse
aanwezigheid van de bergen, waarvan Kid wist dat ze hem waarnamen, dat ze op
hem neerzagen, over de dorpsdaken, over de kerkkoepel heen, priemend in zijn
achterhoofd, nek en schouders. Maar zijn handen liet hij hun niet zien, die
hield hij met de vingers gespreid tegen zijn buik gedrukt, en hij kromde zich
erbij, als iemand die last van zijn maag en darmen had gekregen. Waren er
nieuwsgierige tuimelaars opgedoken, dan zouden die hebben kunnen zien dat Kid
er navenant gekweld bij keek.
Die avond kon Kid
ternauwernood het toilet bereiken toen een tweeledige inwendige aandrang hem
uit de slaap had gehaald en hem zijn bed uit had gedreven.
_____________
Fragment uit Kid