De meeste schrijvers van wie ik boeken lees ken ik niet en van hun privéleven ben ik nauwelijks of niet op de hoogte. Dat is ook niet nodig om hun boeken te lezen. Als lezer ben ik in grote mate autonoom.
De meeste lezers van mijn eigen boeken ken ik ook al niet. Dat geldt eveneens voor de meeste besprekers van mijn boeken. Ik oefen persoonlijk geen invloed op hen uit. Een lezer of een lezende bespreker heeft het recht mijn boeken te interpreteren zoals hem of haar dat goeddunkt.
Maar helemaal waar is dat geloof ik toch niet, want heeft zo’n lezer niet tegelijkertijd de plicht (hoewel op verwaarlozing ervan geen sanctie staat) het boek in kwestie ook recht te doen?
Soms komt het voor dat ik een lezer of een lezende bespreker wél persoonlijk ken, de ene natuurlijk wat beter dan de andere. Wat let me dan om privé op diens analyse en interpretatie te reageren, me zelfs in te laten met een discussie erover, zeker wanneer ik veronderstel dat hij of zij welwillend is en de allerbeste bedoelingen met mijn boeken heeft? Natuurlijk is een schrijver zelf ook ‘maar’ een lezer van zijn eigen werk. Als het, in mijn optiek, goed is, is hij echter wel een gespitste lezer, hij is immers degene die het boek voor alle andere lezers tevoorschijn heeft gelezen…
In februari 2009 verscheen in het tijdschrift Dietsche Warande & Belfort een stuk van Hugo Bousset waarin hij analyserend inging op mijn in 2008 verschenen roman Kid. Uiteraard voelde ik me vereerd dat Bousset mijn werk de moeite waard achtte om het in positieve zin te bespreken. Maar in meerdere opzichten deden zijn analyse en interpretatie het boek geen recht. Integendeel. Bousset miste namelijk finaal de clou. Ik besloot hem hierover een brief te schrijven. Op 4 maart 2009 schreef ik hem onder meer: ‘Jammer vind ik het bovendien dat je duidelijk bent blindgevaren op wat die schijnbaar alwetende verteller(s) je heeft (hebben) voorgeschoteld, waardoor je ervan uitgaat dat de oude man die in het eilandhospitaal sterft, de werkelijke, d.w.z. genetische vader van Kid is. En zoals je in Kid ook klakkeloos de moordenaar van Axel ziet. Je veroordeelt die man zonder gedegen onderzoek en een eerlijke rechtzaak!’
Bousset zag slechts keurige parallellen tussen het verhaal van Abraham en Isaäk uit de Bijbel en gebeurtenissen tussen vader(s) en zoon(s) in onze tijden, wellicht ernstig misleid door zijn eigen voornemen die onder de noemer ‘In de naam van de vader’ te vinden in een boek van mij en een boek van W.G. Sebald. (Al jaren schrijft Bousset duobesprekingen onder volgens hem gemeenschappelijke predicaten.)
Het is hier niet de plaats om de relatiekwestie in het boek in detail uit de doeken te doen, maar wat Bousset door zijn fixatie op die parallellen niet in de gaten kreeg (want zulke zaken zitten vrijwel altijd in de periferie, daar moet je geen stijve nek, maar een beweeglijk hoofd voor hebben) is dat Kid niet de genetische zoon is van de vader die hem opvoedt en uiteindelijk verstoot. We weten uit het boek Genesis dat Abraham het met Hagar deed om in godsnaam, als ik het zo mag zeggen, een zoon te krijgen, aangezien zijn vrouw Sara voor eens en altijd onvruchtbaar leek. In mijn boek heeft echter de vrouw het (heimelijk) met een andere vent gedaan om zo haar onvruchtbare wettige echtgenoot alsnog een zoon te bezorgen… Dát en niets anders zou de conclusie van een alerte lezer moeten zijn. De sporen ervoor zijn te vinden binnen de roman. Vervolgens zal die lezer ook spoedig een vermoeden krijgen over de identiteit van de ware, dus genetische vader. Met andere woorden: in plaats van dat Kid parallel loopt met het bijbelse Abrahamverhaal, zet het dit juist op zijn kop, ontwikkelt het zich er dwars tegenin!
Bovendien levert het boek er niet alleen geen enkel bewijs van dat Kid uiteindelijk zijn eigen zoon Axel doodt, zoals gezegd, er kan en mag zelfs niet worden geconcludeerd, zoals Bousset doet, dat deze Axel om het leven is gekomen!
Hoe had anders nadien ook het verhaal ‘De middagwandelaar’ (opgenomen in Dieman) als uitloper van de roman Kid geschreven kunnen worden…? Maar dit terzijde. In de antwoordbrief die ik van Hugo Bousset kreeg beroept hij zich vriendelijk maar halsstarrig op zijn autonomie als lezer: hij had de roman nu eenmaal op die manier gelezen, hij had er precies dit en niet iets anders in gelezen, en daar moest het bijgevolg bij blijven.
Het zou ook bij een privécorrespondentie over de kwestie zijn gebleven, ware het niet dat zojuist een essaybundel van Hugo Bousset is verschenen, Vurige tongen, waarin het stuk van tweeëneenhalf jaar geleden is opgenomen en wel inhoudelijk ongewijzigd. Dat maakt het even pijnlijk als noodzakelijk voor mij het stuk nu publiekelijk als ondeugdelijk te etiketteren. Zonder dat ik dit uitvoerig argumenterend en bewijzend wil doen; dat lijkt me veeleer een dankbare zaak en taak voor een literatuurwetenschapper die nog om enig aardig werk verlegen zit. Ik wil hier met één voorbeeld van Hugo Boussets stijfkoppige en dus navrant nalatige lectuur volstaan.
Het betreft niet eens de lectuur van Kid, maar die van het Oude Testament. De analyse van de roman moet dan nog beginnen!
Vurige tongen, pagina 100: ‘Beurskens (…) gebruikt als leidmotief “Hier ben ik” (Genesis 22), de woorden die God spreekt tegen Abraham, die zijn zoon Isaäk moet offeren.’
Genesis 22,1-2: ‘Hierna gebeurde het dat God Abraham op de proef stelde. Hij zeide tot hem: Abraham, en deze zeide: Hier ben ik.’