'Weg ermee. De amateurs lopen en masse over ons heen.'
Aldus een al bijzonder lang zeer gewaardeerde collega-dichter gisteren tegenover mij, toen even een poëziebloemlezing ter sprake kwam die werd samengesteld door de-man-en-zijn-lichaam Arie Boomsma.
Het deed me weer denken aan en vooral over de woorden die Adriaan van Dis sprak in het televisieprogramma De wereld draait door van 13 april j.l., 'vol vuur', zoals Van Dis zijn beoordeling van bedoelde bloemlezing zelf op zijn site typeert.
'Laat ik vooropstellen,' zo begon Van Dis aldus met gloed, 'dat iedereen die de poëzie wil bevorderen al mijn respect verdient.'
Het gaat mij hier nu niet om Adriaan van Dis en zelfs nauwelijks om de eeuwig godzalig glimlachende anthologist die schijnbaar voor de gelegenheid in vermeend schoonschrift een anagram van 'I vaster' op zijn rechter onderarm had laten tatoeëren, maar om een uitspraak die je, met varianten, steevast kunt vernemen wanneer het in de media en culturele kringen gaat over 'de poëzie'. Prompt vervalt iedereen dan in gepaste ootmoed.
Is de poëzie zoiets als een bedreigde diersoort? Zelfs als het gaat om de reuzenpanda of de chitra chitra is het zeer de vraag of iedereen die het voortbestaan van deze soorten wil bevorderen alle respect verdient; voorbeelden genoeg van rampzalige gevolgen van juist de allerbeste bedoelingen.
Nee, de poëzie is niet zoiets als een bedreigde diersoort. De poëzie bestaat helemaal niet. Of hoogstens als benaming voor een bepaalde synthetische wierookgeur. En vrijwel alles wat in die geur werd en wordt geschreven verdient allesbehalve bevordering. Weg ermee.