De meest gestreng
lezende en dus verwoed aanstrepende, annoterende, corrigerende en vraagtekens plaatsende redacteur die zich
om een boekmanuscript van mij bekommerde, was Marc Kregting in de korte periode
dat hij voor uitgeverij Meulenhoff werkte. Ten faveure van de schrijver en diens
tekst. Een redacteur kan niet schoolmeesterachtig genoeg zijn.
In een
recente beschouwing vraagt Marc Kregting (inmiddels
bijna zestig) zich af of zijn taalgevoel niet meer helemaal van nu is wanneer
hij proeven van recent Nederlands proza onder ogen krijgt, taal en stijl
veranderen immers onophoudelijk, waarbij de schrijftaal zich vaak laat
dirigeren door het gesproken woord. Misschien is dit of dat wat hij in
stilistisch opzicht als gebrekkig of foutief ervaart, in het taalgebuik van de
jaren twintig van deze eeuw gewoon correct, in elk geval normaal, zeker voor
een jongere garde.
Kregting licht het een en ander toe
aan de hand van enkele citaten, waaronder de volgende zin uit een recente roman
van Maartje Wortel (42).
‘Het enige wat zich op die camping
af en toe aan haar opdrongen waren insecten, teken en muggen, als ze een
biertje dronk een wesp of een bij.’
Hij had in die zin graag ‘en’
ingevoegd, schrijft hij.
Verder niets? Op die zin is toch
veel meer aan te merken!
‘Het enige wat zich […] opdrongen’?
‘[…] insecten, teken en muggen’: moet ik dat lezen als ‘insecten en teken en
muggen’? Maar muggen zijn ook insecten. Of als ‘insecten: teken en muggen’?
Maar teken zijn geen insecten.
Dat noteerde ik in een reactie (te
lezen onder die beschouwing).
Uit Kregtings respons erop
concludeer ik dat er stilistisch nogal wat meer valt aan te merken op dat
proza. Op het internet kom ik in een leesfragment van de roman in kwestie onder
meer ongetwijfeld onbedoelde griezeligheid en groteske tegen.
‘Ze keek naar de hand van de ober,
die hij vlak naast haar servet had gelegd,’ lees ik.
En over dezelfde ober wordt bericht
dat ‘ingrediënt na ingrediënt zijn mond verliet’, waarmee bedoeld wil worden
dat hij uitlegde hoe de opgediende gerechten waren samengesteld.
‘Toch verbaast het me eerlijk gezegd
niets over stijlkwesties te hebben vernomen bij Wortel, terwijl Lale Gül,
gepubliceerd door dezelfde uitgeverij, er herhaaldelijk op aangesproken werd,’
merkt Kregting op.
Ja, hoe zou dat komen?
Laat me een poging tot verklaring
wagen.
Zoals de uitgeefredactie het bij de
roman van Wortel kennelijk heeft laten afweten, heeft die dat zeker gedaan bij
het proza van Gül. Maar terwijl Wortel hooguit privé en psychisch kwetsbaar is
door wat ze publiceert, maar, o paradox, die kwetsbaarheid daardoor als in
een monstrans verheft en laat celebreren, waardoor de schrijfster past binnen
de eredienst genaamd Literatuur, loopt Gül juist publiekelijk lijfelijk gevaar vanwege
haar publicaties. Maartje Wortel kan als ze dat wil na haar boeken gerust
rondjes door het Amsterdamse Oosterpark blijven lopen (https://oost-online.nl/maartje-wortel-doorleeft-het-oosterpark/
), zolang Lale Gül niet levensmoe is zal ze die er niet tegenkomen.
Gül past niet in het zich voor maatschappelijk
correct kritisch houdende literatuurestablishment. Men wil er niet met haar
worden geassocieerd. Ze heeft zich aangediend met een inzet en risico die om
buitenliteraire, morele stellingname vragen. Het volstaat niet om tegen haar te
willen kunnen zeggen dat ze een mooi of artistiek bewonderenswaardig boek
geschreven heeft.
Maar De Literatuur, dat wil zeggen
de literaire clique, wil niets anders dan het literaire literair bewonderen,
het kunstzinnige kunstzinnig adoreren. Vandaar dat het meer dan goed uitkomt
dat er in stilistisch opzicht het een en ander op Güls boeken aan te merken
valt, want men wil de vingers niet branden aan Güls vurige stellingname ten
aanzien van de cultuur van de islam.
Vuur, ja, maar dan van het smeulen
in een wierookvat. Door stijlkritiek te leveren, als brandmuur op te richten
ter bescherming van de eigen parochie – daarbuiten interesseert het niemand een
moer –, kan Güls werk buitengesloten en afgedaan worden.
Tegelijkertijd kan men zich juist volkomen
blind houden, of dat zelfs daadwerkelijk zijn in de wierookdampen rond
gesacraliseerde auteurs, tegenover werk
waarin een Kregtingterriër druk doende had moeten zijn. (Zie bijvoorbeeld hier
en hier
en hier.)
Houdt men in De Literatuur dan
helemaal niet van engagement, niet van ontregeling?
Men is er dol op.
VORM EN VENT
Dagelijks neem je dichtertjes de maat,
genadeloos voor wie jou niet ontregelen laat,
je geeuwt van wie dicht zoals het al eeuwen gaat
en met geen nieuw licht verwart de staat.
Radicaal verander je je leven dan, zet
het bundeltje terug op alfabet en maakt
kiekjes voor op internet: van dochtertjelief
verkleed als snoezige elf van zes, van de poes
die met haar teddybeertje slaapt, de kerstboom die
is opgetuigd voor het behang waartegen de familie
compleet hangt ingelijst, de tafel die al feestelijk is
gedekt, van al dat och zo intieme, en van die
oliebol met slechts één, minieme krent –
of is dat soms je zelfportret?