maandag 17 februari 2025

DAGBOEKROMANSCHRIJVER

  


Soms zet ik fragmenten van de dagboeknotities die een vriend niet alleen schrijft maar ook publiceert, over van de ik- in de hij-vorm. Ik geef hem, dus die 'ik' dan een naam die de zijne niet is, zoals ik ook de door hem gebruikte persoonsnamen wijzig, en maak als het ware een romanpersonage van hem. Om nog eens of des te beter te kunnen ervaren hoe goed hij schrijft.

         Een voorbeeld - welhaast de opening van een roman:

 

Wat houdt hem zoal bezig nu hij alleen thuis is?

            De regen. Het regent. De tranen sluiten hem van de anderen af. Ergens achter de tranen is Corinna, maar de tranen maken haar onvindbaar. Ook in zijn geest is ze onvindbaar – hoe ziet ze er eigenlijk uit, die mooie vrouw van hem? Albert weet dat ze mooi is, maar evengoed ziet hij haar niet.

            Hij gaat naar de woonkamer en van een burgerlijk bijzettafeltje vol fotolijstjes pakt hij zijn favoriete portret op: zijn zoon van zeventien achter de rugleuning van de met rood fluweel beklede stoel waarop diens mooie moeder zit – een studie in uiterlijke gelijkenis. De nog niet helemaal gedroogde klei waaruit dat jongensgezicht is geboetseerd heeft nog iets weeks, iets androgyns, het haar bootst hetzelfde goud na, zijn ogen lijken op dezelfde zee.

            Maar zodra Albert zich omdraait, kan hij zich hun gezicht al niet meer voor de geest halen, de naglans dooft uit en hij is weer alleen.

            De eenzaamheid houdt hem bezig. Zo moet zijn vader zich gevoeld hebben na de dood van Alberts moeder. Hij aanbad haar dwars door haar Alzheimer heen.

 

zondag 16 februari 2025

MAARTJE EN LALE IN HET OOSTERPARK

 


De meest gestreng lezende en dus verwoed aanstrepende, annoterende, corrigerende  en vraagtekens plaatsende redacteur die zich om een boekmanuscript van mij bekommerde, was Marc Kregting in de korte periode dat hij voor uitgeverij Meulenhoff werkte. Ten faveure van de schrijver en diens tekst. Een redacteur kan niet schoolmeesterachtig genoeg zijn.

            In een recente beschouwing vraagt Marc Kregting (inmiddels bijna zestig) zich af of zijn taalgevoel niet meer helemaal van nu is wanneer hij proeven van recent Nederlands proza onder ogen krijgt, taal en stijl veranderen immers onophoudelijk, waarbij de schrijftaal zich vaak laat dirigeren door het gesproken woord. Misschien is dit of dat wat hij in stilistisch opzicht als gebrekkig of foutief ervaart, in het taalgebuik van de jaren twintig van deze eeuw gewoon correct, in elk geval normaal, zeker voor een jongere garde.

            Kregting licht het een en ander toe aan de hand van enkele citaten, waaronder de volgende zin uit een recente roman van Maartje Wortel (42).

            ‘Het enige wat zich op die camping af en toe aan haar opdrongen waren insecten, teken en muggen, als ze een biertje dronk een wesp of een bij.’

            Hij had in die zin graag ‘en’ ingevoegd, schrijft hij.

            Verder niets? Op die zin is toch veel meer aan te merken!

            ‘Het enige wat zich […] opdrongen’? ‘[…] insecten, teken en muggen’: moet ik dat lezen als ‘insecten en teken en muggen’? Maar muggen zijn ook insecten. Of als ‘insecten: teken en muggen’? Maar teken zijn geen insecten.

            Dat noteerde ik in een reactie (te lezen onder die beschouwing).

            Uit Kregtings respons erop concludeer ik dat er stilistisch nogal wat meer valt aan te merken op dat proza. Op het internet kom ik in een leesfragment van de roman in kwestie onder meer ongetwijfeld onbedoelde griezeligheid en groteske tegen.

            ‘Ze keek naar de hand van de ober, die hij vlak naast haar servet had gelegd,’ lees ik.

            En over dezelfde ober wordt bericht dat ‘ingrediënt na ingrediënt zijn mond verliet’, waarmee bedoeld wil worden dat hij uitlegde hoe de opgediende gerechten waren samengesteld.

            ‘Toch verbaast het me eerlijk gezegd niets over stijlkwesties te hebben vernomen bij Wortel, terwijl Lale Gül, gepubliceerd door dezelfde uitgeverij, er herhaaldelijk op aangesproken werd,’ merkt Kregting op.

            Ja, hoe zou dat komen?

            Laat me een poging tot verklaring wagen.

            Zoals de uitgeefredactie het bij de roman van Wortel kennelijk heeft laten afweten, heeft die dat zeker gedaan bij het proza van Gül. Maar terwijl Wortel hooguit privé en psychisch kwetsbaar is door wat ze publiceert, maar, o paradox, die kwetsbaarheid daardoor als in een monstrans verheft en laat celebreren, waardoor de schrijfster past binnen de eredienst genaamd Literatuur, loopt Gül juist publiekelijk lijfelijk gevaar vanwege haar publicaties. Maartje Wortel kan als ze dat wil na haar boeken gerust rondjes door het Amsterdamse Oosterpark blijven lopen (https://oost-online.nl/maartje-wortel-doorleeft-het-oosterpark/ ), zolang Lale Gül niet levensmoe is zal ze die er niet tegenkomen.

            Gül past niet in het zich voor maatschappelijk correct kritisch houdende literatuurestablishment. Men wil er niet met haar worden geassocieerd. Ze heeft zich aangediend met een inzet en risico die om buitenliteraire, morele stellingname vragen. Het volstaat niet om tegen haar te willen kunnen zeggen dat ze een mooi of artistiek bewonderenswaardig boek geschreven heeft.

            Maar De Literatuur, dat wil zeggen de literaire clique, wil niets anders dan het literaire literair bewonderen, het kunstzinnige kunstzinnig adoreren. Vandaar dat het meer dan goed uitkomt dat er in stilistisch opzicht het een en ander op Güls boeken aan te merken valt, want men wil de vingers niet branden aan Güls vurige stellingname ten aanzien van de cultuur van de islam.

            Vuur, ja, maar dan van het smeulen in een wierookvat. Door stijlkritiek te leveren, als brandmuur op te richten ter bescherming van de eigen parochie – daarbuiten interesseert het niemand een moer –, kan Güls werk buitengesloten en afgedaan worden.

            Tegelijkertijd kan men zich juist volkomen blind houden, of dat zelfs daadwerkelijk zijn in de wierookdampen rond gesacraliseerde auteurs,  tegenover werk waarin een Kregtingterriër druk doende had moeten zijn. (Zie bijvoorbeeld hier en hier en hier.)

            Houdt men in De Literatuur dan helemaal niet van engagement, niet van ontregeling?

            Men is er dol op.

 

VORM EN VENT

 

 

 

Dagelijks neem je dichtertjes de maat,

 

genadeloos voor wie jou niet ontregelen laat,

 

je geeuwt van wie dicht zoals het al eeuwen gaat

 

en met geen nieuw licht verwart de staat.

 

 

Radicaal verander je je leven dan, zet

 

het bundeltje terug op alfabet en maakt

 

kiekjes voor op internet: van dochtertjelief

 

verkleed als snoezige elf van zes, van de poes

 

die met haar teddybeertje slaapt, de kerstboom die

 

is opgetuigd voor het behang waartegen de familie

 

compleet hangt ingelijst, de tafel die al feestelijk is

 

gedekt, van al dat och zo intieme, en van die

 

oliebol met slechts één, minieme krent –

 

of is dat soms je zelfportret?

 

 

dinsdag 4 februari 2025

DEPORTATIESTATION

  


Gisteravond andermaal hevig ontsteld bij het zien van de documentaire Verdwenen stad  met Willy Lindwer en Guus Luijters, hoewel ik het allemaal al lang wist, ja, er vrijwel dagelijks op de een of andere manier aan denk en er vaak letterlijk bij stilsta, in de Amsterdamse buurt waar ik woon en van waar ik dagelijks mijn wandeling maak door de Plantagebuurt, over het Jonas Daniël Meijerplein, langs de synagogen. Dat besef moet er al zijn geweest of moet juist, deels intuïtief, zijn ontstaan in de jaren tussen 1976 en 1981 toen ik op tweehoog in de Celebesstraat uitkeek op de perrons en de toren van het Muiderpoortstation, getuige het schilderij dat daar toen associatief ontstond. Maar gisteravond hevig ontsteld als drong het pas echt tot me door want andermaal dieper.

 

vrijdag 31 januari 2025

TEGEN DE POËZIEWEEK

 


Ach, het woord van de Dichter, de roeping van de Dichter, de ziel van de Dichter!’ – Op zijn minst in elke poëzieweek zou het dagboekpamflet Tegen de dichters van Witold Gombrowicz dagelijks op het programma moeten staan.


(Ook hier tussen nog veel meer behartenswaardigs te lezen: https://www.koppernik.nl/p/met-mijn-smoel-in-mijn-handen-witold-gombrowicz/ )

donderdag 30 januari 2025

AI DE POËZIE

  


Vandaag begint de zogeheten poëzieweek en bij aanschaf van wat poëzie in de boekhandel krijgt men een uitgave cadeau waarvan de inhoud als volgt begint, zoals ik ergens mag lezen: ‘september begint en ik betreed / het labyrint van je vingers // de eerste nacht / dik als woudhoning, lijm, melasse // de geduldige impuls / het uitbundige wachten’.

            Niets maar dan ook werkelijk niets begrijp ik van die mededelingen. Wat in hemelsnaam is een ‘labyrint van je vingers’? Ik vraag het aan mijn eigen handen maar die snappen het ook niet. En hoe kun je zo’n labyrint dan betreden? Ik kijk een beetje bang naar mijn voeten. En waarom op 1 september? Een (eerste september)nacht ‘dik als woudhoning’…? Of als lijm? Melasse? Geen doorkomen aan, zo'n nacht? Hoe kan een impuls nou geduldig zijn?

            Maar je moet het ook niet met logica benaderen, hoor ik iets of iemand zeggen – laat het je overkomen, geef je eraan over. Maar hoe moet dat en waarom? Ik kan dat niet, serieus, het lukt me niet. Dus ben ik niet geschikt voor poëzie? Of voor deze poëzie?

            Mogelijk hebben mijn onbegrip en onvermogen te maken met leeftijdsverschil en ben ik de aansluiting kwijt, pas ik zowel fysiek als geestelijk al lang niet meer bij en in de huidige tijd. De dichteres in kwestie is tenslotte bijna veertig jaar jonger dan ik.

            In de nieuwste uitgave van een poëzietijdschrift lees ik vervolgens een paar nieuwe gedichten van juist een oude man van ongeveer mijn leeftijd, een ‘coryfee’ aldus het blad.

            Ik lees er over ‘spiegels van vlees en bloed’ en ‘het roerloos spiegelende oppervlak van vervloeiende tijd’ en ‘de pottenbakster die het glazuur van onze blik vertaalde naar de snelle beweging van inktende penselen.’

            Leeftijdsverschil alleen kan het dus niet zijn, denk ik, want andermaal weet ik me er geen raad mee. Wat zijn ‘spiegels van vlees en bloed’? Ik doe oprecht mijn best me er iets anders dan een knoeiboel bij voor de geest te halen, zonder zinnig resultaat. Ook lukt het me niet het vervloeien van de tijd voor me te zien en dat vervloeien ook nog eens als roerloos, als spiegelend, als oppervlak… Welhaast in paniek kijk ik om me heen en op de klok. Dan kijk ik in de spiegel om het glazuur van mijn blik te kunnen ontwaren. Heb ik staar? Hoe moet je trouwens glazuur naar iets anders vertalen? Ik mis de blijkbaar nodige alchemistische expertise. Wat zijn ‘inktende penselen’? Wat doet een pottenbakster überhaupt met inkt?

            Moet ik het niet allemaal metaforisch zien? Metaforisch oké, maar dat zien wil maar niet lukken…

            Maar ik heb zelf toch ook tientallen jaren poëzie geschreven? Of zal ik alleen maar gedacht hebben dat het poëzie was? Want zulke blijkbaar wezenlijk poëtische frasen heb ik nooit van mijn levensdagen weten voort te brengen. Schreef daarom iemand ooit ergens: ’28 dichters (en Huub Beurskens)’?

            Ik besef hoe terecht het is dat ik uiteindelijk niet ben ingegaan op het zo gulle aanbod van een uitgever om mijn gedichten verzameld te publiceren.

            Men moet zijn plaats kennen, hè.