Ik vond in
een boek dat ik lang geleden voor het laatst in handen had een stuk papier met
een handgeschreven prozaschetsje van minstens net zo lang geleden:
Het grootste
kledingstuk dat ze droeg was haar zonnehoed. Omgekeerd paste de rest plus
zonnebril er gemakkelijk in toen ze me vroeg hem vast te houden voordat ze de
zee in ging. Ik kon immers niet zwemmen. Wat zijn voordelen had. Ik hoefde mezelf
niet te ontkleden en mocht mijn bril ophouden.
Ze was doorgaans bijna knap. Wat
haar opwindender maakte dan iemand die gewoonweg aldoor knap was. Een bepaalde
oogopslag, een draaiing van haar hoofd, het optrekken van een mondhoek of,
zoals nu, het slaken van een gilletje bij haar eerste contact met het water, kon
voor een ogenblik lang een werkelijk adembenemende schoonheid van haar maken, waardoor
ze voortdurend als een belofte was die elk moment kon worden ingelost.
Veel te lang
geleden. Want ik zou nu best een verhaal of roman hiermee willen laten beginnen,
maar op een bepaalde leeftijd moet je dit niet meer doen, lijkt me, zo over zulke
jongedames schrijven.