aan de groei van zo’n
introducerende lach die,
als een dal met fruitbomen in
bloei, tussen de hellingen
van twee namen verbinding
vermag te maken,
ik wil je, lispelde ze, mijn
kennis dr. James laten smaken.
Ik had honger. De dokter zag er
goed uit. Hij had net
het nummereenboek van de week
gelezen, zei hij, en het
had wel wat, want het had
kracht. Ik had dus meteen
iets gul aangereikt gekregen.
Zijn mauve geboezemde vrouw
wees me steeds, zeer
welgemanierd, vond ik, op een
heel mals stuk met de punt van
haar mes. Ik at –
en de Egyptische
zonsondergangen waren ravissant,
de Russen boerden opmerkelijk
florissant,
of ik ene prins Poprinsky
kende, die hij had ontmoet
in Caparabella, of was het
Beiroet?
Ze hadden heel wat afgereisd,
zijn vrouw en hij,
zijn hobby heette People, voor Life ging zij.
Alles was lekker en gaar, maar
echt delicaat
was zijn knapperig cerebellum
met notensmaak.
Zijn hart leek op een glimmende
bruine dadel,
en met de garnering werd de
rand van mijn bord opgezadeld.
Vladimir Nabokov
1948 – © vertaling HB