dinsdag 14 november 2017

WERKEN IN, DOOR EN MET MONTALE

Eugenio Montale (rechts) op het terras van Le Giubbe Rosse, Florence

De mening dat men een gedicht eerst moet ‘ervaren’ alvorens het te begrijpen, of dat poëzie iets is wat veeleer gevoeld dan begrepen kan, ja, moet worden, stuit bij mij acuut op weerstand. Niet zozeer omdat ik het met zo’n opvatting geheel of gedeeltelijk oneens zou zijn, maar omdat het de gemakzucht van wazigheid en artistiekerigheid legitimeert bij zowel dichters als lezers. Terwijl ik tegelijkertijd een zwak blijf houden voor een uitspraak van de (jonge) taalfilosoof Ludwig Wittgenstein: die was op verzoek van Georg Trakl naar Krakau gereisd, om de zevenentwintigjarige dichter voor het eerst te kunnen ontmoeten, maar hij kwam twee dagen te laat – en enkele weken daarna, eind november 1914, schreef hij in een brief over de gedichten van Trakl: ‘Ich verstehe sie nicht; aber ihr Ton beglückt mich. Es ist der Ton der wahrhaft genialen Menschen.’ [‘Ik begrijp ze niet; maar hun toon brengt me in verrukking. Het is de toon van de waarachtig geniale mensen.’]
         De Italiaanse dichter Eugenio Montale, zo’n negen jaar na Trakl geboren, werd bijna 85. Op nogal wat van Montale’s gedichten kun je Wittgensteins uitlating loslaten, maar ook dan graag zonder te vergeten dat het de uitlating was van een (jonge) taalfilosoof. (Wittgenstein schreef zijn Tractatus Logico-Philosophicus tijdens de Eerste Wereldoorlog.)
         Zojuist is in boekvorm een vertaling verschenen van vijftien gedichten die Montale in de jaren 1940 - 1942 schreef en die in 1943 in Lugano werden uitgegeven onder de titel Finisterre. Een geweldige uitgave, deze Nederlandse! Alleen al omdat de gedichten slechts 2 x 15 pagina’s (links de originele teksten, rechts de Nederlandse vertalingen) van het 160 pagina’s tellende boek in beslag nemen.
         Allereerst komt Cees Nooteboom kort aan het woord met een mooi, algemeen voorwoord, waarin hij de lezer er al op wijst dat hij of zij ‘zich meer dan normale moeite’ moet geven, want bij Montale gaat het om ‘een gecompliceerd oeuvre dat voor een groot deel bestaat uit allusies, min of meer verborgen betekenissen, en een denksysteem dat volstrekt eigen is.’
         Hij haalt ook een behartenswaardige uitspraak van Ezra Pound aan die ik nog niet kende: ‘One demands the right, now and again, to write for a few people with special interests.’ Ik heb het bange gevoel dat de mogelijkheden om dat soort werk, dus voor een exclusief aantal lezers, ook gepubliceerd te krijgen in de huidige conjunctuur almaar kleiner worden. Maar dit terzijde.
         Dan volgt een zeer ruime inleiding door vertaalster Liesje Schreuders, waarin wordt ingegaan op zowel Montale’s leven en werk, als op Finisterre in het bijzonder, de versificatie en de stijl ervan, en waarin wordt verduidelijkt waarom er al dan niet voor bepaalde vertaalopties werd gekozen.
         Redenen genoeg dus om af te haken voor lezers die van poëzie niets anders willen dan, ongestoord door gebabbel erover en eromheen, liefst met gesloten ogen, te worden om-, over- en doorspoeld.
         Redenen genoeg ook voor andere lezers om eindelijk eens die gedichten zelf aan het woord te zien en te horen, om daarbij te ervaren dat die in eerste instantie vooral onbegrijpelijke en ongrijpbare taalgolf-, -spoel- en -draaibewegingen lijken.
         Maar na 2 x 15 bladzijden met dat soort poëzie is Liesje Schreuders er weer: dit keer met bijna 80 bladzijden detailaantekeningen… Met die aantekeningen verklaart ze niet zozeer de gedichten als wel haar vertaalkeuzes, dat wil zeggen, ze legt bijvoorbeeld uit wat een bepaalde zinswending in het Italiaans betekent en waarom zij niet voor die maar voor deze ‘oplossing’ heeft gekozen, waarbij ze waar nodig ook niet nalaat te wijzen op bronnen waar Montale op teruggrijpt of naar hint. Schreuders laat je op die manier gastvrij met haar mee lezen, je mag als het ware naast haar zitten, met haar meekijken in haar vertalerswerkplaats. Dat is op zich al een vrij unieke belevenis.
         Wanneer je je daarbij telkens weer naar de Italiaanse en de Nederlandse gedichten laat terugsturen, zie je die gedichten groeien tot wat ze kennelijk moeten zijn, tot wat ze in zich hebben; groeien, dus juist niet gereduceerd worden tot ‘eigenlijke’ of ‘achterliggende’ betekenissen, integendeel.

Ik moet bekennen dat Montale’s poëzie niet direct die van mijn stiel is en dat ook niet gauw zal worden, vermoed ik. Dat is wellicht vooral een kwestie van privésmaak en -interesse, zoals ik bijvoorbeeld ook meer met het schilderwerk van Gris heb dan met dat van Matisse, terwijl ik beider kunstenaarschap hoog aansla.
        Feit is en blijft dat er een geweldige Nederlandse uitgave van Finisterre is verschenen: dit is nou eens letterlijk een echte werkuitgave!





[Eugenio Montale, Finisterre is verschenen bij Uitgeverij Koppernik. Persoonlijk had ik op geen enkele wijze bemoeienis met de planning en totstandkoming van de uitgave.]