Deze week werden de finalisten voor de
laatste editie van de VSB Poëzieprijs bekend gemaakt. Ik heb me voorgenomen alle
vijf geselecteerde bundels aan te schaffen en te lezen. Voorlopig kijk ik er
alleen nog tegenaan, al moet ik bekennen in de boekhandel door een ervan te
hebben gebladerd omdat ik al eerder werk van hetzelfde adres las. Dus helemaal
onbevooroordeeld ben ik niet – kan ik trouwens ook nooit zijn.
Maar
wat te denken van die voorkanten, die zijn immers niet voor niets gemaakt zoals
ze gemaakt zijn? Ik stel me die vraag omdat er één voorplat is dat iets in me
steevast anders leest dan ongetwijfeld de bedoeling is. Mogelijk dat men het in
de Weense Berggasse aan een defect uit mijn kleuterjaren toeschrijft, maar dan
ben ik waarschijnlijk niet de enige.
Het
betreft het voorplat van de bundel Vonkt
van Marije Langelaar. De titel is meer dan opvallend groot gezet, zo groot dat
het uit slechts vijf letters bestaande woord in tweeën is gehakt. De kleur van
die vijf letters, verlopend van geel naar rood, zal vermoedelijk voortkomen uit
de betekenis van ‘vonken’, dus het ontstaan van vuur. Ik ben niet dol op
typografie die de woordbetekenis wil illustreren; woorden zijn, als het goed
is, mans genoeg. Maar wat ik door die woordafbreking voortdurend niet niet kan zien en lezen, is dat dit er staat:
VON KUT.
Zou
een vrouw (dichteres) dat niet overkomen? Sowieso vraag ik me af of Vonkt een goede titel is. Is het een
werkwoordsvorm waarbij het persoonlijk voornaamwoord is weggelaten? Of is het
een imperatief? We zullen wellicht zien. En verder ken ik briljante boeken met
aanvankelijk slecht ogende titels; wat bijvoorbeeld te denken van een titel als
Kosmos?
Op
het voorplat van de bundel van Tonnus Oosterhoff eveneens prominente typografie
voor de titel. Het aardige is dat het ondersteboven, op twee uiteinden gezette
JA zonder meer leesbaar blijft. Wat ik weer minder vind is de stabiliteit van
het NEE: dat staat stevig op twee benen en twee armen, dus ook qua betekenis.
In feite verraadt dit gegeven waar we binnenin op mogen rekenen: steevaste
ontregeling. Al speelt mijn geblader in de boekhandel me nu wellicht ook
parten.
Ook
Nachtroer van Charlotte Van den
Broeck heeft een letteromslag, al wil het gewolkte en rafelig afgescheurde
karakter van de achtergrond misschien nog iets suggereren. Het woord ‘nachtroer’
doet vooral bedoeld poëtisch aan; ik heb er namelijk geen idee van wat een
nachtroer is, tussen termen uit de scheepvaart kan ik het woord niet vinden.
Op
het omslag van Joost Baars, Binnenplaats
betreur ik het chirurgisch losgesneden en ingeplakte hart, want ‘O,’ vermoed ik
dan, ‘die binnenplaats is vast “het hart” – ‘maar het hart als metafoor of als
(te transplanteren) orgaan?’ Ook dat moeten we binnenin ervaren. Ik had echter ‘Binnenplaats’
met alleen dat buitengebied intrigerender gevonden. Laat mijn verbeelding de
ruimte!
Zonder
meer het zwakste voorplat is dat van de bundel van Mieke van Zonneveld. De
titel: als die er een van Armando was, zou ik het nog wel weten: troepen,
soldaten, gevechten. Of zou het over hazen gaan? Maar ik vrees dat het hier gaat om de vergrotende trap van
‘leeg’. Hoe kan een gerenommeerde uitgeverij een debutante hiermee op pad
sturen? Je voelt de poëtische nevels al hangen. En het omslag maakt het er niet
beter op, met die mistige tinten, met dat mistige beeld.
Overigens
is geen van de vijf titels literair fraai, qua klank, qua ritme.
Nominaties
en prijstoekenningen zeggen allereerst iets over de juryleden. En die moeten
zich uiteraard niet door buitenkanten laten afleiden. Binnenkort binnenin
kijken wat ze waard zijn.