maandag 31 december 2018

HET SLECHTSTE GEDICHT VAN 2018


Weinig zo stupide als overzichten met de beste literaire boeken van een jaar, niet alleen omdat de laatste dag van een kalenderjaar niet veel meer is dan een schijnafsluiting, maar omdat geen mens ook maar in de verste verte over tijd en energie plus geestelijke vermogens beschikt om voldoende te lezen om zich zo’n oordeel überhaupt te kunnen permitteren. Als het iemand zou lukken om de jaarproductie van alleen al oorspronkelijk Nederlandstalige literaire prozaboeken in datzelfde jaar compleet door te lezen (op de groslijst voor de Librisprijs staan 195 titels, waarvan het grote merendeel simpelweg door geen van de juryleden zal kunnen worden gelezen) is diens oordeel, dat uitsluitend door de begripvolle verpleging in het dolhuis zal worden vernomen, alleen al niets waard omdat er geen tweede lectuur mogelijk is geweest, omdat er geen reflectie of bezinken heeft kunnen plaatsvinden, omdat er geen ruimte is geweest voor het lezen van bijvoorbeeld poëzie, en geen ruimte voor oudere boeken, geen plaats vooral ook voor buitenlandse literatuur, nieuwe zowel als veel oudere, omdat er weinig of geen contact zal zijn geweest met andere kunstvormen, en vooral omdat er nauwelijks tijd en aandacht zal zijn geweest voor grote en kleine werelden buiten de literatuur…
         De eerste zes boeken op bovengenoemde groslijst, van auteurs wier achternaam begint met een A, zijn samen al goed voor 1862 bladzijden binnenwerk! Weet u hoeveel ik heb gelezen van de boeken op die hele lijst – waarbij ik mijn eigen roman uiteraard niet meetel? Zestig! Ik schrok er zelf van… Nee, geen zestig boeken, zeg! Zestig bladzijden: vijftig van één boek en van twee andere boeken elk nog vijf. Maar natuurlijk heb ik afgelopen jaar wel degelijk gelezen – en dat ‘natuurlijk’ en ‘degelijk’ mag u in meerdere betekenissen opvatten.
         Zulke jaaroverzichtslijstjes drijven ‘natuurlijk’ bovenop mee in de vigerende cultuur. Tegen die vigerende cultuur verzetten de meeste auteurs zich trouwens graag in hun boeken maar liefst niet erbuiten. Vanwege die combinatie worden auteurs ook het meest bewonderd.

Maar wat en waar zouden we zijn zonder kalender? Ook ik heb die relatieve schijn nodig ter oriëntatie en als houvast in het gehistoriseerde en zich almaar herhistoriserende leven. Ook ik ontving en verstuurde kaarten met goede wensen voor het nieuwe jaar. Ook ik hef klokslag 24 of 0 uur het smalle glas met bubbeltjes (om meteen daarna de app van de Staatloterij te consulteren want ‘Oudejaarsavond kan het gebeuren…’). Ik ben veel minder wereldvreemd dan ik misschien zou willen kunnen zijn.
         Vandaar ook dat ik me kan laten verleiden tot uitspraken over de beste dit of het slechtste dat van het afgelopen jaar. Neem de poëzie. Wat was het slechtste gedicht dat ik in 2018 las? Vast niet het ‘Knalgeel sonnet’ van Ilja Leonard Pfeijffer dat een paar weken geleden in NRC Handelsblad stond. Maar zoals dat gaat: van dat slechtste gedicht of van meerdere slechte gedichten kan ik me vrijwel niets herinneren, geen titel, geen regel, geen thema, amper een dichtersnaam. Echter een slecht gedicht dat zich met en in alles, naam, titel, inhoud, publicatiemedium, presenteert midden in en op de stroom van de vigerende cultuur, herinner ik me dan weer wel. Niet in al zijn letterlijkheid, maar als ergerniswekkend verschijnsel.
         Vandaar dat het NRC-sonnet van Pfeijffer voor mij toch het slechtste gedicht van 2018 is. En – enigszins vreemd voor mijn doen – het is niet eens of niet alleen maar het slechtste gedicht omdat het literair zo spanningsloos is. Ik erger me vooral, merk ik, aan de inhoud en de politieke strekking ervan. (Ik sta hierin niet helemaal alleen.) Terwijl ik toch geen echt activistisch linkse of rechtse jongen ben.
         Wat een ongenuanceerdheid wordt hier door een prominent auteur in een prominente krant geëtaleerd! Vragen als: ‘Zou die opstand tegen onder meer hogere belastingen niet ook kunnen voortkomen uit onvrede over veel andere kwesties, zoals morele zaken waarop een politiek spreekverbod rust?’, ‘Ontvlammen opstanden niet altijd door wat een bijzaak blijkt?’, ‘Horen de meesten met zo’n geel hesje allemaal tot een brandstichtende en -schattende horde?’, ‘Bestaat er tegenover “domme” ook kiene brandstichting?’, ‘Is het niet de bedoeling van een opstand die “om egoïsme” zou gaan dat die “zelfzuchtigheid” een dienst zal bewijzen?’ – laat ik tussendoor de tekst citeren:

Knalgeel sonnet

De straat op gaan voor lage dieselprijzen
terwijl we stikken is geen heldendaad.
Een opstand die om egoïsme gaat,
zal slechts zelfzuchtigheid een dienst bewijzen.

Niet iedereen die boos is, heeft gelijk.
De horde die knalgele hesjes draagt
en zich tot domme brandstichting verlaagt,
zet vooralsnog vooral zichzelf te kijk.

Een revolutie als zodanig is
geen enkele verdienste, evenmin
als blinde woede een prestatie heet.

De strijd moet gaan om andermans gemis.
Een opstand tegen hebzucht heeft pas zin
als men zijn eigen hebberigheid vergeet.

– ‘Zetten mensen die voor iets de straat op gaan zich niet altijd eerst “vooralsnog” zelf te kijk?’, ‘Moet een revolutie een “verdienste” zijn en zo ja, volgens wiens maatstaven?’, ‘Wie beweert dat blinde woede een “prestatie” is?’, ‘Zou de strijd niet moeten gaan om het opheffen van “andermans gemis”?, ‘Wie is anderman?’, ‘Is de slotzin een citaat van een oliesjeik of van een CEO van een beursgenoteerd mediabedrijf die een symbolisch salaris van één dollar per jaar ontvangt?’, ‘Zou het de politieke macht niet juist zeer gelegen komen wanneer het volk zijn eigen hebberigheid zou vergeten? Anderzijds: wat als er geen nieuwe mobieltjes voor in de hand en voor onder de kont meer zouden worden gekocht?’ … Kortom, wordt hier niet een even kortzichtig als hoogst elitair moreel standpunt ingenomen?
Toch nog iets over de literaire vorm. Ik heb niets tegen het sonnet, maar de vorm moet wel bijdragen aan de zin van het erin gestelde. Dat gebeurt hier niet. Sterker, welke dichtvorm dan ook is hier overbodig. Inhoudelijk gezien hadden twee woorden plus leesteken titelloos volstaan:

Dom volk!

Maar een blik op mijn klokje (Danish Design) zegt me dat ik gauw de deur uit moet om bij Kwekkeboom in de Linnaeusstraat nog in de rij te kunnen staan voor oliebollen - naar het schijnt de beste van Amsterdam-Oost dit jaar.