maandag 9 december 2024

BLOOT ROOD

 


Ooit liep ik met een toenmalige vriend in een klein park langs wat struiken, en ik wees hem erop hoe de roodheid van hun bessen geïntensiveerd werd door het groen van het gebladerte eromheen. Hij zag het niet, kon het niet zien, want hij bleek kleurenblind voor het verschil tussen rood en groen. Naderhand heb ik hem nog eens voor een interpretatie-uitglijder behoed toen hij het in een kopijversie van een beschouwing had over de symboliek van de eieren die bij het raam lagen in het Arnolfinischilderij van Jan van Eyck, terwijl daar oranjerode vruchten liggen.

 

De roman waarover ik het in mijn vorige post had, heb ik nog steeds niet gelezen. Wel las ik in besprekingen citaten eruit, waarbij ik me meer dan eens afvroeg of de drang tot bewondering die kennelijk uitgaat van de lectuur (en statuur van de auteur?), besprekers partieel leesblind had gemaakt, ook degenen die ik respecteer. Hoe kon je bijvoorbeeld een constructie als de volgende kritiekloos in je beschouwing opnemen? “[X] hield de touwtjes van mijn leven in handen, en ik […] liep achter zijn betovering aan als een verloren gelopen schoothondje in de ijsregen.”

         Achter iemands betovering aanlopen – hoe moet ik me dat voorstellen? Iemand die betoverd is, als in een sprookje, en daar loop je dan achteraan? Mij lijkt eerder bedoeld dat de ik-persoon door die ander betoverd is. Dus die ik liep in betovering of als betoverd achter die persoon aan. Maar dat dan als een verloren gelopen hondje? Heeft het hondje zijn baasje teruggevonden of iemand nu maar beschouwd als zijn baasje? Als betoverd? Een hondje in betovering? En hoezo in de ijsregen? Als dat ‘in de ijsregen’ nou nog vóór verloren zou staan… Maar dan nog komt de hele beeldconstructie als gewrocht op me over.

         Of neem de inhoudelijkheid van het volgende. Een bespreker wijst erop dat in de roman een (of de) kunststudent in de weer is met bewerkingen van de voorstelling van het schilderij ‘Portret van een ridder’ uit 1510 van Vittore Carpaccio. “Hij schildert,” aldus de bespreker, “het ontblote rechterbeen van de ridder ‘een zestal keer’ op ingelijste paneeltjes.”

         Het ontblote rechterbeen? Een foutje van de bespreker? Zou die hebben nagelaten het schilderij in kwestie zelf even te bekijken? Hij citeert vervolgens rechtstreeks uit de roman, dat wil zeggen, hij citeert de vertellende docent: “Als je goed toekeek zag je dat [X], door bij elk paneel wat meer in te zoomen op het stuk blote huid van de ridder [enzovoort].”

         De ridder van Carpaccio draagt een harnas met dijplaten, scheenplaten en sabatons. Bij zijn rechterbeen is duidelijk te zien dat hij daaronder en -achter een zeer nauw sluitend soort maillot draagt. Niks bloot been. Strakke rode stof. Net zo rood als de met zijn toque corresponderende aronskelkkolf. Rood… Of zou de roman willen vertellen dat niet alleen de ik-persoon maar ook die student kleurenblind is? Persoonlijk heb ik tijdens mijn  opleiding een medestudent met kleurenblindheid gekend - hij kapte met zijn studie toen het voor anderen evident was -, maar een kleurenblinde als docent aan een kunstopleiding...?

         Bagatellen. Het weidse gebaar, de grote gooi, de emotionele omvang en diepmenselijke draagwijdte van het geheel, daar gaat het uiteraard om in de literatuur, die derhalve niet is weggelegd voor een punaisepoetser zoals ik er kennelijk een geworden ben of die ik misschien altijd al ben geweest.