Ik heb het als een groot genoegen ervaren een
paar avonden in Ronda, direct tegenover de arena, in restaurant Pedro Romero rabo de toro te eten, gezeten onder een
van de imposante opgezette stierenkoppen aan de muur. Ik ben een aficionado. Maar ik gruw van
gefiguurzaagde varkens die voor een slagerswinkel karbonades aanprijzen. Ik heb
nauwelijks of geen begrip voor de jachtsport. En ik word onpasselijk bij het
moeten aanschouwen van als huiskamerdecoratie bedoelde opgezette wildvang, en
vooral van quasi-utilitaire artikelen, zoals schemerlampstaanders en
thermometerhouders, gemaakt van taxidermistisch misbruikte onderdelen van
neergeschoten of aan de haak geslagen dieren.
Ik
heb een Amerikaanse catalogus van artikelen ten behoeve van hobby-taxidermisten
in huis, achtergelaten door een van mijn cliënten die zijn openstaande
rekeningen wilde vereffenen met door hemzelf in elkaar te knutselen
taxidermische kitsch ter verfraaiing van de wachtkamer. Ik veinsde zijn aanbod
in overweging te nemen en zette vervolgens de hoekvatter zo radicaal op de
verkeerde kaakhelft in, dat de hobbyist gilde alsof hij levend werd gevild. Ik
blader nog herhaaldelijk in dat slappe boekwerk, zo verbijstert de inhoud me,
keer op keer, vreemd genoeg. Ik gooi het ding nu eindelijk maar eens weg. Dan
hoef ik ze nooit meer aan te zien, de eekhoorns gemonteerd op een stuk
boomschors, de eenden in vlucht, de schemerlamp met afbeeldingen van herten in
de sneeuw als doorschijnende opdruk en vier pootjes als voet of, wellicht het
meest cynische van alle bestelnummers, dit: 8574, Deer Foot Gun Rack Kit! Ik heb weleens met het infantiele bedenksel
gespeeld dat zulke pootjes even tot leven konden komen om dan zelf de trekker
over te halen wanneer de eigenaar van het geweer zijn jachtvest aantrok en zijn
hageltas omhing; infantiel, aangezien een ervaren jager zijn geweer nooit
geladen op zo’n rek achterlaat.
En
toen zag ik, onlangs, de Hertenkoppen
van Hans de Wit. Geschilderd met waterverf en dekverf. En voor het eerst zag en
besefte ik hoe taxidermistisch vernederde dieren, zichzelf rehabiliterend,
wraak kunnen nemen. Niet door tot hun voormalige levende gedaante terug te
keren, maar door zich in de menselijke verbeelding te nestelen en aldaar tot
esthetisch prachtige en tegelijkertijd beangstigende, alle rede en illusie van
controleerbaarheid vernietigende, hybride woekeringen uit te groeien: ‘De droom
van de taxidermie baart monsters’ – om op Goya te variëren. Zie het maar eens
gebeuren in deze hertenkoppen…! Hun halzen gaan in kleur en materie al een
verbond aan met de van oorsprong houten plaketten waartegen ze werden
gemonteerd. En wie kan nog geloven dat het binnenste van de koppen slechts
bestaat uit hol schedelbeen of uit kunststof? Het leeft erin! Er straalt licht uit,
daar waar we de stangen van het gewei verwachten, als uit het binnenste van een
nog lang niet afgekoelde planeet. En voordat je het weet val je in zo’n
zachtbehaarde krater, gillend en geheel verblind. En dat zwarte, eveneens zacht
omhaarde gat, daar onder de kin: een wond? Maar dan een die iets roept, of
onweerstaanbaar zuigend is…
Het
dodelijke zelfbedrog van de trofee- en decoratietaxidermist bestaat in het idee
dat je het leven in zijn bewegen stil kunt zetten, als is het maar één tel. In
de Hertenkoppen van Hans de Wit kun
je meebeleven hoe een hertenharenpenseel zich hiervan bewust leek te zijn.
En
mijn stierenkoppen in het restaurant in Ronda? Ik weet niet goed waarom, maar
die zijn nog steeds oké.
______________________________
Bovenstaande
tekst verscheen eerder in De Teylers
Museum Gids, nummer 11/12 november/december, jrg. 161 van De Gids, onder de auteursnaam Kees
Bokweide (* 1956, tandarts en kritisch lezer van Nederlandstalige literatuur,
een gedrevenheid waarvan hij met enige regelmaat verslag deed in De Gids).