zaterdag 22 juli 2017

HERTENVOETENGEWEERREK


Ik heb het als een groot genoegen ervaren een paar avonden in Ronda, direct tegenover de arena, in restaurant Pedro Romero rabo de toro te eten, gezeten onder een van de imposante opgezette stierenkoppen aan de muur. Ik ben een aficionado. Maar ik gruw van gefiguurzaagde varkens die voor een slagerswinkel karbonades aanprijzen. Ik heb nauwelijks of geen begrip voor de jachtsport. En ik word onpasselijk bij het moeten aanschouwen van als huiskamerdecoratie bedoelde opgezette wildvang, en vooral van quasi-utilitaire artikelen, zoals schemerlampstaanders en thermometerhouders, gemaakt van taxidermistisch misbruikte onderdelen van neergeschoten of aan de haak geslagen dieren.


Ik heb een Amerikaanse catalogus van artikelen ten behoeve van hobby-taxidermisten in huis, achtergelaten door een van mijn cliënten die zijn openstaande rekeningen wilde vereffenen met door hemzelf in elkaar te knutselen taxidermische kitsch ter verfraaiing van de wachtkamer. Ik veinsde zijn aanbod in overweging te nemen en zette vervolgens de hoekvatter zo radicaal op de verkeerde kaakhelft in, dat de hobbyist gilde alsof hij levend werd gevild. Ik blader nog herhaaldelijk in dat slappe boekwerk, zo verbijstert de inhoud me, keer op keer, vreemd genoeg. Ik gooi het ding nu eindelijk maar eens weg. Dan hoef ik ze nooit meer aan te zien, de eekhoorns gemonteerd op een stuk boomschors, de eenden in vlucht, de schemerlamp met afbeeldingen van herten in de sneeuw als doorschijnende opdruk en vier pootjes als voet of, wellicht het meest cynische van alle bestelnummers, dit: 8574, Deer Foot Gun Rack Kit! Ik heb weleens met het infantiele bedenksel gespeeld dat zulke pootjes even tot leven konden komen om dan zelf de trekker over te halen wanneer de eigenaar van het geweer zijn jachtvest aantrok en zijn hageltas omhing; infantiel, aangezien een ervaren jager zijn geweer nooit geladen op zo’n rek achterlaat.


En toen zag ik, onlangs, de Hertenkoppen van Hans de Wit. Geschilderd met waterverf en dekverf. En voor het eerst zag en besefte ik hoe taxidermistisch vernederde dieren, zichzelf rehabiliterend, wraak kunnen nemen. Niet door tot hun voormalige levende gedaante terug te keren, maar door zich in de menselijke verbeelding te nestelen en aldaar tot esthetisch prachtige en tegelijkertijd beangstigende, alle rede en illusie van controleerbaarheid vernietigende, hybride woekeringen uit te groeien: ‘De droom van de taxidermie baart monsters’ – om op Goya te variëren. Zie het maar eens gebeuren in deze hertenkoppen…! Hun halzen gaan in kleur en materie al een verbond aan met de van oorsprong houten plaketten waartegen ze werden gemonteerd. En wie kan nog geloven dat het binnenste van de koppen slechts bestaat uit hol schedelbeen of uit kunststof? Het leeft erin! Er straalt licht uit, daar waar we de stangen van het gewei verwachten, als uit het binnenste van een nog lang niet afgekoelde planeet. En voordat je het weet val je in zo’n zachtbehaarde krater, gillend en geheel verblind. En dat zwarte, eveneens zacht omhaarde gat, daar onder de kin: een wond? Maar dan een die iets roept, of onweerstaanbaar zuigend is…
            Het dodelijke zelfbedrog van de trofee- en decoratietaxidermist bestaat in het idee dat je het leven in zijn bewegen stil kunt zetten, als is het maar één tel. In de Hertenkoppen van Hans de Wit kun je meebeleven hoe een hertenharenpenseel zich hiervan bewust leek te zijn.
            En mijn stierenkoppen in het restaurant in Ronda? Ik weet niet goed waarom, maar die zijn nog steeds oké.

______________________________

Bovenstaande tekst verscheen eerder in De Teylers Museum Gids, nummer 11/12 november/december, jrg. 161 van De Gids, onder de auteursnaam Kees Bokweide (* 1956, tandarts en kritisch lezer van Nederlandstalige literatuur, een gedrevenheid waarvan hij met enige regelmaat verslag deed in De Gids).