maandag 23 april 2012

DE SUÏCIDANT ALS DEBUTANT - METTES 7



Wonderlijk, de nomimatie van Jeroen Mettes (1978 – 2006) voor de C. Buddingh’-prijs, die de volgende artikelen in het juryreglement kent:
Artikel 2
(…) de C. Buddingh’-prijs, heeft ten doel nieuwe dichters in Nederland en Vlaanderen te stimuleren in hun werk en de aandacht van een in de nieuwe dichtkunst geïnteresseerd publiek en van de literaire kritiek te vestigen op recentelijk verschenen werk van debuterende dichters.
Artikel 3
De C. Buddingh’-prijs wordt jaarlijks toegekend, het aan de prijs verbonden bedrag bedraagt 1.200 euro.
Artikel 4
Voor de C.Buddingh’-prijs komen in aanmerking Nederlandstalige dichters, die tussen 1 maart van het voorafgaande jaar en 28 februari van het lopende jaar een debuutbundel hebben gepubliceerd bij een reguliere uitgeverij.

Kan een dode debuteren? (Jeroen Mettes maakte op 21 september 2006 een einde aan zijn leven.) Kan een dode überhaupt publiceren? Kan een dode tot ook maar iets – wat dan ook – worden gestimuleerd? Kan een dode er een bankrekening op nahouden?
          Uiteraard kun je iemand postuum eren. Amy Winehouse kreeg (‘ontving’ is hier een nog dwazer woord) een half jaar na haar dood een Grammy Award. Toch blijft het ietwat pervers om een zelfmoordenaar een debutantenprijs te willen toekennen. Een oeuvreprijs zou, hoewel eveneens bizar, al meer voor de hand liggen.
De enig mogelijke rechtvaardiging voor zo’n morbiditeit zou gelegen kunnen of moeten zijn in de hoge kwaliteit van het werk dat de suïcidant heeft achtergelaten.
Wat is het dan voor iets geweldigs dat Mettes ons aan poëzie heeft nagelaten? Vorig jaar werd de literaire nalatenschap van Mettes in twee delen uitgegeven. Het ene deel bevat Mettes’ blogteksten en essays. Het andere deel wordt grotendeels in beslag genomen door N30+, met als ondertitel ‘Nieuwe zinnen’. In hun voorwoord tot dit opus citeren de tekstbezorgers vrijwel integraal een brief erover van de auteur. ‘Wat de dichtkunst betreft, ben ik al een jaar of vijf bezig aan een lang prozagedicht (“een niet narratief episch gedicht in proza”) van 30 hoofdstukken (…). Het is een soort gedicht in romanvorm.’
Hoe dan ook lijkt de tekst typografisch gezien helemaal niet op het gangbare beeld van poëzie; de meer dan 200 bladzijden zien eruit als dicht proza, gezet in een vrij klein corps.
Het zal mij een zorg zijn hoe je zoiets moet of wilt of kunt noemen, romanpoëzie, proëzie, om het even. De vraag is wat het voorstelt.

Ik heb hier op Nonnolles een reeks korte beschouwingen gepubliceerd over de theoretische teksten van Mettes. Meer dan eens vond ik dat Mettes de plank missloeg, maar ook kon ik me herhaaldelijk in zijn overwegingen en overdenkingen vinden. In elk geval maakte Jeroen Mettes de indruk een meer dan intelligent persoon te zijn. Echter het Gombrowicziaanse gevoelen Hoe knapper, hoe dommer was daarbij nooit echt ver. (Zie onder meer HIER.)
En hier nu, bij de lectuur van het postuum genomineerde dichtwerk, meldt dat gevoelen zich als uitspraak en verdict: Hoe knapper, hoe dommer.
Sla de blogs en essays van Mettes erop na en begrijp waarom dit zo knap dom is, waarom het knap gefundeerd niets wil voorstellen dan wat het is en dus inderdaad niets voorstelt dan wat het wil voorstellen, waarom het daardoor en daarmee dom is om het te lezen, om het verder dan een, twee, vooruit, drie pagina’s te lezen, pagina’s waar schier onophoudelijk zinnen achter elkaar geplaatst zijn die voor een ‘normale’ lezer geen verband met elkaar hebben, geen verband met elkaar mogen hebben:
‘Leuker kunnen we het niet maken. Tijdens het schrijven viel een lieveheersbeestje op de strook bureau tussen mij en het toetsenbord, en ik keek naar het plafond, waar niets te zien was behalve de licht gebogen planken, die ik soms hoor kraken, maar nu [anakoloetisch – HB] verbazingwekkend zwegen. Nu kan ik weer doen wat ik wil. Je bedoelt dat je wel vertrouwen hebt in de Japanse economie, maar niet in mij? Ideologie speelt daarbij geen rol; het is ’n puur bedrijfsmatige kwestie. Als de geschiedenis telt, tel jij niet mee. Si bene calculum ponas, ubique naufragium est. Ik schop je in je kut tot je bloedend klaarkomt. De bus stopt. Bladeren trillen als voeten. Identifixatie.’ Enzovoort.
Dit is nog niet eens éénderde pagina! Dat gaat dus meer dan tweehonderd praktisch volle pagina’s zo door... Wijs me de abnormaal knappe kop aan die de lectuur ervan over de hele lengte met intense devotie volhoudt: díe moet een prijs krijgen, de Hoeknapperhoedommerprijs.