donderdag 14 februari 2019

ZIJN WERELDDEEL IK


Veelduizend keer dezelfde blik
uit het raam in zijn werelddeel ik.
Geen appelboom bloeiend in het prille groen,
zelfs niet in een mager stil plantsoen,
maar aan de zonloze overkant een soort eik
op de stoep als schrale paal voor hondenzeik.
Dat aldoor galmende straatkindergekrijs,
als moet de wereld straks nog minder wijs;
een motor draait, altijd ergens, hoe gauwer
de dag weer om is hoe beter, denkt de ouwe
achter zijn raam. Nergens schoorsteenrook
in de hemelstrook: centraal verwarmd, hij ook.
Een vogel zingt, het is een kraai, of twee of drie,
de kip ligt in de vriezer, ingelijst de vlinder die
er tegen het behang vliegt, hij overweegt
al lang een kat te nemen die met hem samen eet,
louter onbekenden lopen langs, in zijn portiek
slaat de deur na gestommel op de trap, muziek
van een vrouw die ver de liefde vond klinkt door
het plafond, zijn wasje droogt op een stoel voor
de radiator, in de kelder wordt aan een scooter
gekloot, je ruikt benzinedamp, hoort dan gefoeter.
Zo gaat het ongeveer en omdat je nooit meer hier
een torenklok hoort slaan loopt overdag ieder kwartier
zijn wekker af voor andermaal dezelfde blik
uit het raam in zijn werelddeel ik.



© 2019 HB – Het bovenstaande gedicht is min of meer een contravertaling van ‘Mein Weltenstück’ uit 1952, de allereerste publicatie van Thomas Bernhard.