zaterdag 8 september 2018

FOTO HEIN STEEGH



Hij, zeventien, liet haar, achttien, voor zijn Agfa Click
op de bloeiende heide tegen een berk poseren met
haar linkerhand in haar zij, de andere hand achter haar rug verdwenen tegen de vlieswitte stam waar ze, met een knie opgetrokken, haar rechtervoet in het roze flatje tegen had
gezet, en, ah, het ermee omhooggeschoven zoompje van
het rokjeshemelsblauw en de binnenzijde van haar dij…

Zich tot elkaar verhouden was waar het maar kon zich
als in een gezamenlijke natte droom gedragen, zondigen
als in de dagen vóór de zonde, onwetende uitgewezen
te zullen worden, uitgewezen niet omdat tot beider
genoegen zij zich als de beesten gedroegen –  zie hoe zij,
hoewel de lucht betrekt, glimlacht voor de klik, met een blik
die aanvallig is van een en al kattigheid! –, als in een Hof
van Eden die levenslang kon worden uitgerekt, maar
omdat Iets of Wat of Wie vond dat dit niet blijven kon
daar blijven geen blijven was zonder dat verdrijven erin
huishield – zie haar vier bovenste bloesjesknopen nog
openstaan of al, en hoor, oh, in zijn oor bij wijze van stem
de warmte van haar tong! Mijn god…

Wist ik hoe hij er nu uitzag, zou ik langsgaan of
iets troostrijks schrijven – waar de boom stond ligt asfalt
en is het verkeer dat er ruist. Maar alleen als ik de zwart-witfoto
zie, ach, herken ik, achtenzestig, hem, blozend bij het denkbeeld
dat de negatieven ooit ontwikkeld werden en het Agfapapier
belicht, en zij, achttien, bij rood schijnsel weer verscheen,
zacht schommelend in een badje tegen een berk poserend
voor een man alleen in een verduisterde kamer
achter de kalkwitte gevel van foto hein steegh,
en hoe de jongen, als onteerd, haar met elf andere kiekjes
van 6 x 6 in een gesloten matzwart omslag
over de toonbank toegeschoven kreeg,
door Hein, die zweeg.



© HB