vrijdag 1 januari 2016

GOMKRONOWICZ



Uit Wenen de Duitse vertaling van Witold Gombrowicz’ Kronos meegebracht, dat wil zeggen van de door weduwe Rita Gombrowicz-Labrosse voor publicatie vrijgegeven chronologische, door de Poolse auteur met de hand geschreven, deels uit de herinnering genoteerde persoonlijke feiten. Veelal niet meer dan aaneenschakelingen van steekwoorden. Zeer lapidair dus. Zoals:
         [1945 - I] ‘La Falda. Met Z. Taureleco en Canoveri (van de telefoons) schaken. Mais. Wandelingen in het Valle Hermoso, langs de rivier. Eerste grijze haren – rimpels. “El Diariero”, Valle Hermoso, ‘El Lavacopas” (2).’
         Voorbeeldig uitgegeven, met veel verhelderende voetnoten, foto’s, facsimiles van handschriften, een voorwoord door Rita Gombrowicz, twee nawoorden van even zoveel Gombrokenners, register. Maar het is een uitgave slechts voor lezers van romans en literaire dagboeken van Gombrowicz, en dan nog alleen voor de bezetenen onder hen. (Op Het Moment zijn zowel een kleine, door Paul Beers gemaakte selectie uit dit ‘intieme dagboek’, als het voorwoord van Rita Gombrowicz in Nederlandse vertaling te lezen.)
         Ik denk niet dat ik zelf tot die bezetenen behoor. Feit is wel dat de roman Kosmos van Gombrowicz een van de allerlaatste boeken is die ik me zou willen laten afpakken – ik heb er meerdere, van elkaar verschillende uitgaven van – en dat ik overweeg om een ‘nieuw’ antiquarisch exemplaar aan te schaffen van Dominique de Roux’ Gesprekken met Witold Gombrowicz, omdat het mijne vanwege veelvuldige consultatie uiteen dreigt te vallen. Bovendien bezoek ik nogal eens Vence, de Zuid-Franse plaats waar de schrijver de laatste jaren van zijn leven doorbracht, en hoewel ik daar dan allerminst ben als pelgrim, bezoek ik er steevast zijn graf. Een volgende keer zal ik dat met een iets ander gevoel doen, omdat ik me dan een voyeur ben gaan voelen door het lezen van Kronos. Ik ben overigens nog bezig in het boek, want op een gegeven moment heb ik de chronologie even gelaten voor wat ze was, om direct door te gaan naar de Vencejaren (1964-1969).
         Wat lees ik tot nu toe zoal? Dat Witold voortdurend tobt over zijn gezondheid en dat daartoe ook alle aanleiding blijkt te zijn. Er wordt nogal wat medicinaals geïnjecteerd en geslikt in zijn leven, en zeker in die laatste jaren. In lichamelijk opzicht was hij zwak, hoewel hij op de meeste foto’s een sterke, of laat ik zeggen, eigenzinnige indruk maakt. Probeert te maken, denk ik nu. Maar in tegenstelling tot wat het literaire Dagboek (grotendeels door hemzelf gepubliceerd en heel andere kost dan Kronos dus) en de romans over hun auteur suggereren (een sterk boek suggereert een sterke auteur), was hij ook geestelijk zeer gevoelig voor attaques, zowel van buitenaf als van binnenuit. Veel en gauw depressies.
maandag
Ik.

dinsdag
Ik.

woensdag
Ik.

donderdag
Ik.
Dit begin van zijn literaire Dagboek wekt de indruk van egocentrisme. Maar de notities in het ‘intieme’ dagboek laten zien dat dit ge-ik zeker niet altijd een pretje was voor datzelfde ik. En dan zou je denken dat hij als man van in de zestig in zijn handjes kon knijpen met zijn ruim dertig jaren jongere Rita. ‘Gemeenschap met Rita. Bezorgd vanwege mijn hart. Ik sluit het trans-Atlantische dagboek af, werk aan Kosmos,’ noteert hij in november 1964. In dezelfde maand: ‘Eerste ontstemmingen met Rita.’ En dan: ‘Met Rita, minder, om de drie dagen een keer (…).’ Waarom, vraag ik me af, laat een weduwe zoiets zo’n vijftig jaar later transcriberen en uitgeven? Maart 1965: ‘Erotische afkoeling met Rita.’ Mei 1965: ‘Met Rita al een hele tijd niets.’ Nee, echt boteren doet het niet tussen die twee in de Villa Alexandrine aan de Place Grand-Jardin in Vence. Nog wat voorbeelden? ‘Heibel met Rita vanwege haar hysterie.’ ‘Crisissen met Rita, dat leidt uiteindelijk tot een sterke depressie (…).’ ‘Opnieuw heibel met Rita, wat me behoorlijk woedend maakte.’ ‘Pissig op Rita, ik stap uit de auto (…).’ Genoeg.
         Wat me ook opvalt, is Gombrowicz’ onwankelbaar lijkend geloof in zijn eigen werk. En een daarbij horende ijdelheid, die leidt tot zijn hoop op of zelfs verwachting van de Nobelprijs. ‘De Nobelprijs binnen handbereik,’ schrijft hij in 1968. Dat jaar is die nog aan hem voorbijgegaan: ‘Op de 17de de Nobelprijs: Kawakama of zoiets.’ Deze Kawakama of zoiets was Yasunari Kawabata. Wat zou Kawabata in Japan hebben gedacht als niet hij maar Gombrowicz de prijs had gekregen? ‘Gobromczim of zoiets’?
         Eerlijk gezegd vind ik Gombrowicz geen geschikte kandidaat voor die prijs. Vanwege de dwarsheid, het smoelwerk van zijn oeuvre. Maar vooral omdat ik er blij om ben dat een van mijn favoriete buitenlandse auteurs die prijs niet heeft gekregen. Het zou hem, dat wil zeggen zijn werk, hebben vervormd, verbogen, ook voor mij. Ik lees Modiano (die ik waardeer) na de Nobelprijs anders dan ervoor. Met minder spanning, minder ontdekkingslust. Heeft eigenlijk een van mijn favorieten wél die prijs gekregen? Kafka niet, Rilke niet, Benn niet, Nabokov niet… Maar Canetti wel, en Camus ook. Grote onzin dus wat ik zeg.

[wordt misschien vervolgd]