zondag 5 januari 2014

JE LEVEN VERANDEREN

of

Rilke in Hôtel Biron, Parijs

JE LEZEN VERANDEREN


Ik ben altijd huiverig of bijzonder op mijn hoede wanneer wordt gesteld of beweerd dat een kunstenaar of literair auteur een of andere taak hoort te vervullen voor het welzijn van het algemeen. En ik ben al helemaal op mijn qui-vive wanneer daarbij het beroemde, enigmatische slot van Rainer Maria Rilke’s gedicht ‘Archaïscher Torso Apollos’ wordt ingezet: 'Du musst dein Leben ändern.'[i]
Ik ben die formulering of formule in toenemende mate anders gaan lezen, anders dan hoe ik hem zelf aanvankelijk las en anders dan hoe de meesten hem kennelijk nog altijd lezen, namelijk als een imperatief, een opdracht of op zijn minst een raadgeving. Gaandeweg ben ik die lezing minder passend, ja zelfs onpassend gaan vinden. Niet passend bij zowel de artistieke instelling van de dichter als al het eraan voorafgaande, het corpus of zo je wilt de tors van zijn gedicht.
In Nederlandse vertaling raakt helaas meteen het keuzeverschil verloren dat in het Duits bestaat en dat hier essentieel is, want zowel het werkwoord müssen als sollen kunnen wij slechts met moeten vertalen.[ii] De vraag blijft desalniettemin waarom er niet ‘Du sollst dein Leben ändern’ staat. Ook voor Duitstaligen is de keuze tussen müssen en sollen overigens niet altijd evident.
Ik vergelijk dit slotakkoord graag met het constateren van het einde van ieder van ons. ‘Du sollst sterben’ klinkt als een door medemensen of door hun God uitgesproken dreigement of vonnis, terwijl ‘Du musst sterben’ een onwrikbaar feit uitdrukt. En ik heb meer en meer de indruk dat Rilke met ‘Du musst dein Leben ändern’ veeleer een onontkoombaar gegeven dan een opdracht verwoordt.
Wanneer je ervaart dat een beeldfragment in zijn suggestieve kracht zo’n ontgrenzende belevingstotaliteit teweegbrengt, waarin het zien van het geheel en door het geheel worden gezien volledig samengaan (‘denn da ist keine Stelle, die dich nicht sieht’), is het onontkoombaar dat je er in opgaat en dat jij dus op dat moment je leven verandert, een leven dat normaliter zelf als fragmentair en geïsoleerd in de wereld wordt ervaren. Denk aan bijvoorbeeld Rilke’s veertien jaar later geschreven ‘Achtste elegie’ met formuleringen als ‘Was draussen ist, wir wissens aus des Tiers Antlitz allein’ en ‘Wir haben nie, nicht einen einzigen Tag, den reinen Raum vor uns’.
Met andere woorden, ‘Du musst dein Leben ändern’ is, gezien het eraan voorafgaande, geen oproep maar een constatering, geen verwoording van een noodzaak, maar van een voldongenheid! Vergelijk het ook met wat de Engelse jezuïet en dichter Gerard Manley Hopkins in maart 1871 in zijn dagboek noteerde[iii]: ‘What you look hard at seems to look hard at you’. En enkele regels verderop: ‘Unless you refresh the mind from time to time you cannot always remember or believe how deep the inscape in things is.’
Hopkins gebruikte voor het benoemen van dat verschijnsel twee zelf gevormde begrippen: ‘inscape’, zoals in bovenstaand dagboekcitaat, en ‘instress’. W. Bronzwaer schreef er het volgende over[iv]: ‘Het eerste begrip, inscape, wordt gebruikt om de innerlijke, wezenlijke vorm van het individuele ding aan te duiden: de eigen, unieke, “afzonderlinge” ditheid van elk geschapen object. Onder instress lijkt hij verschillende dingen te hebben verstaan: de energie die de inscape van een ding tot stand brengt én de kracht of invloed die een ding uitoefent op de geest van wie het waarneemt.’
Hopkins (1844-1889) zou zonder twijfel zijn beide begrippen hebben aangewend in een lezing van Rilke’s gedicht en hij zou met name de slotregels hebben getypeerd als een verwoording van instress, waarbij, geheel à la de eigen schrijfpraktijk van Hopkins, het gedicht als totaliteit deel blijft uitmaken van die bijzondere ervaring, als een van de drie afzonderlijk onvatbare quarks in een elementair deeltje.
Natuurlijk smaakt zo’n eenheids- of volkomenheidservaring naar meer, wil je zoiets nogmaals beleven. Daarom schrijven dichters als Hopkins en Rilke zulke suggestief gave complexe gedichten, poëzie met een opperste taaldensiteit, om daarin iets als instress te kunnen bereiken én vast te houden, daarom ook moeten ze steeds weer opnieuw proberen zo’n gedicht voor elkaar te krijgen. In die zin roept Du musst dein Leben ändern op tot een vervolg, namelijk tot een nogmaals willen beleven van deze ditheid. Maar een psychologisch, sociaal of politiek advies is het allerminst.

Maar nu wordt dus veelvuldig juist die slotformule zelf uit haar context gelicht, geïsoleerd, losgemaakt van het Unerhöhrte van het gedicht. En dat niet met de bedoeling om vanuit dat fragment dat gedicht terug op te roepen, maar juist zonder nog oor en oog te hebben voor het gedicht zelf, voor de instress ervan, en zo deze formulering te entstellen (vervormen, mismaken; letterlijk: van zijn plaats halen) tot imperatief. Als was het Apollogedicht een drietrapsraket die slechts de bedoeling had de slotregels als dictum de ruimte in te brengen.

De Duitse cultuurfilosoof Peter Sloterdijk heeft Rilke’s instressformule zelfs als titel en opstap gebruikt voor een lijvige verhandeling: Du muβt dein Leben ändern.[v] Sloterdijks lezing en gebruik van de Rilkeformule spreekt meteen al uit de titel van het eerste hoofdstuk van zijn boek: ‘Het bevel uit de steen’.
In dat beginhoofdstuk haalt Sloterdijk een trucje uit om zich te kunnen veroorloven de slotwoorden van Rilke’s gedicht uit hun context te lichten. Eigenlijk hoort zoiets natuurlijk niet, zegt hij, maar de twee slotregels zijn als het ware ‘een zelfstandige carrière begonnen (…). Ik geef het toe, voor deze ene keer wil ik de behoefte billijken zinnen uit hun verband te rukken (…). In hun solide bondigheid en mystieke eenvoud stralen ze een kunstevangelische energie uit die vrijwel uniek is in de recente literatuur.’
Welnu, wanneer die woorden worden gelezen als oproep vanuit het gedicht naar buiten, als ze worden gezien alsof ze zichzelf als het ware al deels buiten de rest van het gedicht hebben geplaatst, kunnen ze inderdaad worden ingezet voor een of ander pleidooi tot het aanpakken en veranderen van je of ons leven.
Uiteraard lukt het een filosoof van Sloterdijks kaliber om buitengewoon zinnige opmerkingen te maken over de eerste twaalf versregels. ‘De beloning voor mijn bereidheid mee te gaan in de object-subject-omkering valt mij ten deel in de vorm van een persoonlijke verlichting,’ zegt hij, ‘in dit geval als esthetische ontroering.’ Maar het lukt hem niet het slot te zien als onlosmakelijk deel, namelijk als een poging zich, aan de uiterste rand ervan, terug te plooien, het gedicht in en er niet alleen bij maar erin te blijven horen.
In plaats daarvan ziet hij het als een verwijzing over de rand van het gedicht heen, die zegt dat ‘de volgende stap die ik zet deel moet uitmaken van het veranderde leven dat van mij geëist wordt’, iets wat is ‘teruggebracht tot het zuivere bevel, de onvoorwaardelijke opdracht, de doorstraalde uiting van het Zijn dat kan worden begrepen – en dat alleen spreekt in de gebiedende wijs.’
Juist doordat Sloterdijk zich heeft toegestaan, bij wijze van hoge uitzondering, de eraan voorafgaande tekst af te stoten – waarom uitgerekend hier, bij een gedicht van Rilke? –, en dus al zijn strategische  cultuurfilosofische routeplannen heeft met ‘Du musst dein Leben ändern’, ontstaat er in zijn lezend oog een blinde vlek waardoor hij de plek van die formule in het gedicht niet te zien kan krijgen… Sloterdijk heeft zich voortijdig uit het gedicht teruggetrokken, hij houdt zich al bezig met een ‘vervolgens’ (‘Als je je leven vervolgens inderdaad verandert…’), terwijl het gedicht een uiterste, enerverende poging doet als het ware het besef van het orgasme binnen het orgasme te houden…
De crux is nou net dat Rilke’s slotwoorden niet losgemaakt kunnen worden uit hun verband, willen ze kunnen blijven zeggen wat ze eigenlijk zeggen! Willen ze blijvend kunnen trachten iets uit te spreken over de geestelijke of esthetische ‘kleine dood’ zonder er daarmee uit te tuimelen.
O, op grond van een misverstand kun je nog altijd tot zinnige gedachten komen. Ik ga er zonder meer van uit dat het traject waar Sloterdijk zich door zijn eigen mislezing naar uit heeft laten sturen, boeiend en zinvol zal zijn met het oog op de vigerende cultuur. De man is ongetwijfeld integer en buitengewoon intelligent. Maar dat hij heeft meegedaan aan de onthoofding van uitgerekend het torsogedicht van Rilke zal ik hem niet kunnen vergeven.
Viele Philosophen sind des Dichters Tod.’ Elias Canetti[vi] waarschuwde daarmee literaire auteurs ervoor zich te veel te laten voor-schrijven door de filosofie. Maar sta me even toe zijn bedoeling anders te begrijpen en ‘Manchmal genügt schon ein Einziger’ te antwoorden.

Nog dit: Rilke moet het werk van Arthur Rimbaud hebben gekend; hij vertaalde poëzie van Rimbauds vriend en pleitbezorger Paul Verlaine. In de afdeling ‘Délires’ van Rimbauds Une saison en enfer (1873)[vii] staat de vraag: ‘Il a peut-être des secrets pour changer la vie?’ (waarbij de laatste drie woorden dus gecursiveerd zijn). Die vraag is naderhand door André Breton en medesurrealisten, maar ook in de jaren zestig door Parijse studenten tot imperatief voor eigen gebruik omgevormd door simpelweg het vraagteken te kappen. En de woorden ook verder uit hun hengsels te lichten. Immers bij Rimbaud worden ze voorafgegaan door de klacht nooit in de wereld van de ander te kunnen binnentreden (‘j’étais sûre de ne jamais entrer dans son monde’). Of het hierbij al of niet gaat om Rimbauds vriend Verlaine doet er nu niet toe. De ‘ik’ heeft zich nachtenlang zitten afvragen wat en waar een dierbare slapende naast hem was. Zijn verlangen om dat te weten is intens. En dan zegt hij dat hij erkende dat die slapende een ernstig gevaar in de samenleving zou kunnen vormen (‘qu’il pouvait être un sérieux danger dans la société’), zonder angst om zichzelf (‘sans craindre pour lui’). Hoezo dat? Omdat de slaper niet weet dat hij slaapt, alleen, dus niet samen leeft en de maatschappij slechts kan bestaan en gedijen buiten de slaap en de droom, neem ik aan. Vervolgens komt die vraag of hij, de ontoegankelijk levende slaper, misschien geheimen heeft om het leven te veranderen. Nee, antwoordt de ik dan zichzelf, hij zoekt er alleen naar (‘Non, il ne fait qu’en chercher, me répliquais-je’).[viii] Hoe en wanneer zou hij het geheim waarnaar hij zoekt dan kunnen vinden? Als Rilke’s vraagteken- én uitroeptekenloos ‘Du musst dein Leben ändern’ een antwoord op de vraag van Rimbaud zou zijn, dan impliceert dit antwoord dat het wel degelijk mogelijk is, al is het maar een ogenblik lang, om geheel en al door dat andere of die ander te worden opgenomen (zowel in de betekenis van ‘deelgenoot te maken’ als van ‘te worden waargenomen’) en dus niet zozeer het geheim te kennen als wel er deel van uit te maken. ‘Du musst dein Leben ändern’ is in die zin de vaststelling van een dubbelparadoxaal alomvattend samen-alleen-zijn, waarvoor dan weer de woorden gelden van Gottfried Benn[ix]: ‘Wer allein ist, ist auch im Geheimnis’.
Samenlevingsgevaarlijk? Wie weet…




[i] Archaïscher Torso Apollos

Wir kannten nicht sein unerhörtes Haupt,
darin die Augenäpfel reiften. Aber
sein Torso glüht noch wie ein Kandelaber,
in dem sein Schauen, nur zurückgeschraubt,
sich hält und glänzt. Sonst könnte nicht der Bug
der Brust dich blenden, und im leisen Drehen
der Lenden könnte nicht ein Lächeln gehen
zu jener Mitte, die die Zeugung trug.

Sonst stünde dieser Stein entstellt und kurz
unter der Schultern durchsichtigem Sturz
und flimmerte nicht so wie Raubtierfelle

und bräche nicht aus allen seinen Rändern
aus wie ein Stern: denn da ist keine Stelle,
die dich nicht sieht. Du mußt dein Leben ändern.

[ii] In de Nederlandse vertaling van Peter Verstegen (Amsterdam 1998) gaat deze hele kwestie letterlijk en figuurlijk finaal verloren ten koste van het rijm: ‘(…) geen plek aan hem die jou niet ziet./Zo doorgaan met je leven kun je niet.’ Jammer dat de vertaler in zijn (begrijpelijke) onmacht niet toch nog iets anders uit de as heeft weten te slepen, wanneer hij niet ‘jou’ maar ‘je’ had gebruikt: ‘geen plek aan hem die je niet ziet’. Het subject was als dat van een Rubinvaasillusie geworden. Hoe perfect passend voor dit gedicht!
[iii] Gerard Manley Hopkins, edited by Catherine Phillips, Oxford University Press 1986.
[iv] Gerard Manley Hopkins, Gedichten – keuze uit zijn poëzie met vertalingen en commentaren, samengesteld door W. Bronzwaer, Ambo, Baarn 1984.
[v] Peter Sloterdijk, Du muβt dein Leben ändern. Über Anthropotechnik, Suhrkamp, Frankfurt a.M. 2009. (Sloterdijk gebruikt in zijn titel de oude spelling met Ringel-s, zoals Rilke die hanteerde.) Ik gebruik hier voor het gemak de Nederlandse vertaling van Hans Driessen: Je moet je leven veranderen, Boom, Amsterdam 2011.
[vi] In Elias Canetti, Die Fliegenpein, Hanser, Zürich 1992.
[vii] Facsimile van de allereerste, door Rimbaud zelf bekostigde Brusselse uitgave op http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k70658c/f2.image.r=.langFR
[viii] De verleiding is groot om er nu ook de beroemde frase ‘We live as we dream – alone’ uit Heart of Darkness (1899) van Joseph Conrad bij te betrekken…
[ix] ‘Wer allein ist’, in Gottfried Benn, Statische Gedichte, Arche, Zürich 1948.