donderdag 26 januari 2012

LAUWEREYNS


Gisteravond kreeg Jan Lauwereyns de VSB Poëzieprijs 2012 voor zijn bundel Hemelsblauw.
Over die uitgave wellicht binnenkort.
In juli 2007 besprak ik voor De Standaard Lauwereyns' bundel Anophelia! De mug leeft als volgt:

Baygon Genius heet de vloeistofverdamper in het stopcontact naast mijn bed op een warme mediterrane voorjaarsavond in een appartement vlakbij Glyfada, een beschermd moerasgebiedje. Een uitgelezen setting voor de lectuur van de gedichtenbundel Anophelia! De mug leeft van Jan Lauwereyns: de gonzende ladies op veilige afstand terwijl de woorden ze steeds weer in je verbeelding oproepen en je ze zelfs met elkaar kunt horen converseren. Een aantal afdelingen waaruit de bundel op zijn minst schijnbaar zorgvuldig is samengesteld, bestaat uit dialogen die nog het meest weg hebben van die tussen een basisstation en een ruimtemissie, met dit verschil dat de missie wordt uitgevoerd door muggen. Deze muggen hebben sterk menselijke, dat wil zeggen terroristische trekken. De Aziatische tijgermug 13101 moet een experiment uitvoeren en ‘mag niets zuigen buiten het experiment’. Het heeft gauw iets cartoonachtigs en zelfs flauws wanneer dieren denken en praten, zeker wanneer menselijke handelingen daarbij noodgedwongen dierlijke equivalenten krijgen. Zo wordt bij Lauwereyns ‘zogezegd’ ‘zogedanst’ en wordt niet iets door de vingers maar door de vleugels gezien. Maar het gaat hier natuurlijk niet om muggen zoals muggen elkaar en ons zien, maar over ons eigen, menselijke beeld van muggen. Geen huismug werkt voor zoiets als een ‘Departement Ziekteontwikkeling’, geen exemplaar van het geslacht anopheles brengt opzettelijk en bewust haar parasitaire malariaverwekker over. Ja, ook die ziekteverwekker zelf heeft zijn slachtoffer en zijn transportmiddel niet uitgedacht. Maar wij mensen menen uit eigen beweging in motieven en strategieën te kunnen denken. Dat heeft zo zijn voordelen. Dankzij onze vooronderstelling kunnen we ons tegen menig gevaar wapenen. Zo kunnen we bijvoorbeeld Baygon Genius ontwikkelen en zijn we in staat om een samenhang te zien tussen moerassen en malaria, om vervolgens tot de conclusie te komen dat die moerassen dan maar gedempt of dat stilstaande waters in beweging gebracht moeten worden. Of we kunnen geraffineerd proberen de gevaar brengende muggengeslachten genetisch zo te manipuleren dat ze ongeschikt worden voor bepaalde parasiettransporten. Maar waarom kunnen we dan niet net zo goed de mens zelf genetisch manipuleren om hem weerbaarder te maken tegen ziekteverwekkers?
In een als gefragmenteerd gepresenteerde (pseudo)wetenschappelijke tekst, die in enkele brokken over Lauwereyns’ bundel is verspreid, wordt naar die laatste mogelijkheid toegewerkt: ‘de geoptimaliseerde mens zal door zijn [ ] verschijning de natuurlijke variant wegjagen.’ Daarmee heeft de bundel ook meteen een ethische problematiek in huis. Tegelijkertijd wordt tegen dit geloof in uiteindelijke, ultieme beheersbaarheid van dood en leven het gegeven in stelling gebracht dat het gevaar altijd muteert en dat dit plaatsvindt op een nooit te voorspellen manier. Met andere woorden, het is om gek van te worden, zoals wanneer een aantal van de muggen die mijn nachtelijke kamer binnenkomen opeens resistent voor Baygon Genius blijkt te zijn.

Wat heeft dit alles nu met poëzie te maken? Vrijwel achter in Anophelia! De mug leeft staat het zinnetje ‘de spanning zit in het bijna’. Dat zou een soort definitie kunnen zijn van poëzie, in het bijzonder van die van Lauwereyns zelf. Door heel zijn bundel heen manipuleert Lauwereyns de taal. Hij werkt met diverse tekstsoorten en doordat vormsoorten en thema’s terugkeren ontstaat de indruk van een doorwrochte compositie – bijna of schijnbaar. Want echt grip krijg je daar als lezer niet op, het is alsof het geheel zich niet als geheel wil laten vangen. Altijd en overal ontsnapt er wel iets.
          In de afdelingen met teksten die, zeker typografisch, het meest op ‘echte’ gedichten lijken is gewerkt met een opvallend herhalingspatroon. In elk gedicht worden regels herhaald. Maar je moet bij de les blijven, want het kan dat zo’n regel opeens muteert. En wat is de samenhang tussen de losse, fragmentarisch aandoende mededelingsfrasen waaruit deze gedichten bestaan? ‘Alsmaar verblijve de maag onzichtbaar,’ staat er bijvoorbeeld. Daarop volgen deze drie regels: ‘In de vissenblaas zit de foetus plomp/Haai ging erdoor of haai van toeten wist/Alsmaar verblijve de maag onzichtbaar.’ Ging achter het woord ‘plomp’ het woorddeel ‘verloren’ verloren? Wist die haai alleen van toeten omdat het blazen al ‘In de vissenblaas’ zat? Dit soort teksten doen aan die van Faverey denken. Maar ze omvatten ook andere dichters. Zo wordt op de plek ‘Waar zeemeeuw in boomvork zat’ voor de poëzie-insider taalkol Anne Brassinga zichtbaar.
          Het is zonder meer interessant wat Lauwereyns in zijn fascinatie voor de principiële oncontroleerbaarheid van de controle allemaal uithaalt. En het lukt hem in zijn combinatiespel meerdere malen om tussen woorden een ‘bijna-betekenis’ te laten zoemen. Het hoort echter bij het risico van deze hoe dan ook cerebraal gestuurde jacht door middel van manipuleren, deconstrueren en laten muteren van de taal, dat zo’n ‘bijna’ vaak alleen maar bijna wordt bereikt en dus net geen poëzie wordt maar demonstratiemodel blijft. Bijvoorbeeld wanneer er in een regel ‘weten, slang’ staat en dat wordt drie regels later ‘wetenslang’. Of wanneer ‘verradenis’ ‘verraden is’ wordt. En als in ‘dubbelzinnelijke’ het woord ‘dubbelzinnige’ veel te nadrukkelijk aanwezig is gebleven, werkt dat niet bepaald aanstekelijk. Zulke ronkende darlings sla je plat voordat ze een druppeltje van je bloed hebben weten te bemachtigen.

[Voor de goede orde en classificering: niet alle Baygonslachtoffers op de 'grappige' afbeelding hierboven zijn insecten!]