zaterdag 4 december 2010

DE ZEE IN EEN FLES


De zee in een fles
Documentaire
Productiejaar 1990, lengte 70 minuten.
Regisseur Rein Bloem, producent Frans van de Staak
Scenario Rein Bloem.
Camera Bernd Wouthuysen, Geluid op de set Piotr van Dijk, Mixage Piotr van Dijk, Editor Jan Dop, Muziek Studio Laren
Cast: Claire de Roever, Anne Duden, Huub Beurskens, Stefan Hertmans
***
De zee in een fles was, zonder dat Rein Bloem er ooit weet van heeft gehad, bijna niet doorgegaan, vanwege een hoogoplopende vriendenruzie tussen Stefan Hertmans en mij. We wilden elkaar nooit meer ontmoeten. Onze aan Rein Bloem gedane toezeggingen voor medewerking aan De zee in een fles hebben er echter voor gezorgd dat het conflict werd uitgepraat en de ruzie werd bijgelegd, op de beste plek daarvoor, de verlaten nachtelijke Doganapunt.
Die dag hadden we al samen gereisd. Reins partner Marijke en de hoofdrolspeelster Claire waren eveneens van de partij. Bij onze Alitalia-overstap in Milaan werd Stefan door een speurhond, een Duitse herder, subtiel betrapt op het bij zich hebben van drugs die hij niet bleek te bezitten. Van het Venetiaanse vliegveld Marco Polo werden we vervolgens, als filmsterren zonder publiek, door Rein persoonlijk afgehaald per snelle watertaxi. Anne Duden zou later vanuit Londen arriveren en in een ander hotel logeren.
***
Van hoe Rein Bloem ons, drie schrijvers, in verband met Carpaccio op het spoor is gekomen, laat de boekpublicatie Zulke scheuten, zulke tronkTweeënvijftig sprongen in poëzie uit 1989, iets zien. De bundel bevat poëziekolommen die Rein Bloem wekelijks in De Groene Amsterdammer publiceerde. De titel zegt al genoeg over de eigengereide aard van die stukken. Hij was Vittore Carpaccio, een van zijn eigen lievelingsschilders, tegengekomen in zowel mijn lange gedicht Charme (waarin de verteller zich op de Giudecca bevindt, wachtend op zijn geliefde en de oversteek) als in Stefan Hertmans’ bundel Bezoekingen. En in 1987 was mijn vertaling verschenen van Anne Dudens prozaboek Das Judasschaf (Berlijn, 1985), waarin Carpaccio’s werk een cruciale rol speelt.



***
Terwijl de filmcrew, moe van een dag hard werken en met weer zo’n dag voor de boeg, al het bed had opgezocht, werden de drie gastschrijvers samen dronken in een bar. Naderhand werd ik zelfs nog door carabinieri van de waterstad berispt vanwege urineren in het openbaar.
            De volgende ochtend figureerden we voor een van de filmscènes op een pleintje dat weinig toeristen kennen. Terwijl ik wat zat te tekenen (een gebeeldhouwde mensenschedel boven een deur, een bruggetje), was ik er getuige van hoe Stefan verderop zomaar en plein air een gedicht zat te schrijven – iets wat mij nooit was gelukt en zou lukken. Als ik het goed heb, is dit het gedicht, zoals het in 1991 werd opgenomen in zijn bundel Verwensingen:

VERWENSING VAN RUIMTE (VENETIË)

Je loopt die ene uit
en ziet piazza’s grijnzen;
boten vervoeren schimmen
die in extase staan tot aan
een visdoorstonken halte.
Rituelen elke dag.

Inktvis ademt je voeten zwart,
we moeten door passages.

Zattere, hou me aan de mast.
Want zee kruipt groen
op trappen en mijn matroos
bond me niet vast.

Ik hoor je zingen tussen dode
mannen, zeer ver noordwaarts,
ik hoor het klotsen van de ruimte
in de nacht.

Pleinen verzwelgen ons,
vooral in duister,
sottoportego,

een geheime holte
waarin Carpaccio’s hagedis
op ons wacht.

Mijn reactie op dit gedicht liet de nodige jaren op zich wachten. Het gedicht ‘Ruimte voor verwensing’ publiceerde ik in mijn bundel Eigenlijk heb je alles al (2008):

Ruimte voor verwensing

‘Aan passies valt niet te ontkomen,’
zei je op een avond een kwarteeuw geleden
op een van visgeur doortrokken kade waar

we als in extase tussen twee haltes wachtende
schimmen waren voor wie ons vanuit langsvarende
boten zagen. ‘Net zomin als de hagedis aan de leeuwin,’

antwoordde ik, ‘zo gauw die onder haar klauw is
weten te geraken.’ ‘Ik kan nu sterven,’ zei je.

Doorgangen zijn we die door passages moeten
en telkens weer nog een keer in ons voorbijzijn
willen blijven staan onder een zuchtende poort

tussen pleinen die inwisselbaar grijnzen naar je komen
en je gaan begoocheld door azuur in pestvuil water
en marmer gegroeid uit voorgoed gesnoeide bomen.

‘Ik kan sterven,’ zeg je een kwarteeuw later, ‘nu ik
dit heb gekend.’ We zitten in de zon, net boven het water
dat kabbelend spiegelt tegen de kademuur, met nieuwe

staarten, maar zonder wervel of spier, stomper dan
de oude waren. Ik spied naar ontsnappingsgaten,
jij kruipt in de schaduw van een zich likkend dier.

***
In Rein Bloems semi-documentaire film verbindt een meisje de Venetiaanse Carpaccio’s met elkaar.
            ‘Dat hedendaagse meisje,’ aldus de regisseur zelf (in Bzzlletin 249, oktober 1997), ‘duikt in een kleurig Carpacciokostuum overal op, een soort fee die verschijnt en verdwijnt waar je bijstaat. Zo zit zij op een stoepje aan een stille gracht, Fondamento Furlani, uitkomend op hét Carpacciomuseum Scuola di San Giorgio degli Schiavoni, waar eeuwenlang Sint Joris, Sint Hieronymus, Sint Augustinus et alii aan de wand zijn blijven hangen, je weet niet wat je ziet.
            De een na de ander ziet het meisje aan de overkant drie liefhebbers de deur ingaan, Duden, Beurskens, Hertmans. In één shot maak je dat met de bewegende camera mee – ten slotte blijkt de muze op de stoep verdwenen of ze er nooit had gezeten. Zij laat het werk over aan de drie gasten.’
***
Dat ‘werk’ bestond overigens ook uit activiteiten die van echte filmsterren als Jack Nicholson nooit zal worden gevraagd. Bij gebrek aan voldoende personeel moesten wij, acteurs, bij de opname van bepaalde scènes de kade vrijhouden van toevallige passanten. Enkele Venetianen lieten zich door mij even tegenhouden, maar prompt trok iemand zich natuurlijk terecht niets aan van zo’n verzoek van een of andere sullige straniero. Zo heb ik heb ik Rein ‘Cut!’ horen roepen en meteen daarna hard horen vloeken.
            Sowieso waren professionaliteit en geld met de dag verder te zoeken. Zo kregen Stefan en ik al gauw het vriendelijke maar dringende verzoek elk onze hotelkamer in te ruilen voor een goedkopere en te delen kamer in een dependance van het hotel.
            In die dependance werden we wakker van het mechanische getik van een ouderwetse draagbare schrijfmachine. De wild bebaarde Rein Bloem had, achter zijn typemachine, qua uiterlijk iets weg van Stanley Kubrick die bezig was het script voor The Shining voor een opnamedag aan te passen. Daarmee hield de vergelijking ook weer op.
            Ik herinner me ook nog de onverkwikkelijkheid van een verwijtende woordenwisseling tussen Anne Duden en Rein in een restaurant (waar we vanzelfsprekend onder meer carpaccio aten).
            En ik meen dat Rein met ons mee terugvloog naar Amsterdam. Ik zag de film voor het eerst in Rialto – Waar anders? – aan de Amsterdamse Ceintuurbaan. En natuurlijk werd ook daar na afloop van de vertoning carpaccio geserveerd.
***
‘In de uitnodiging hadden de makers carte blanche gekregen: ze moesten zelf één van de doeken kiezen, ze konden hun eigen gang gaan, proza, essay, gedicht – alles mocht; de enige begrenzing lag in de tijd: twintig minuten tezamen. Ook de cameravoering lag in hun handen, bij wijze van spreken. (…) Beurskens stond voor De dood van Hiëronymus en had er een tragikomedie van gemaakt. Met een droge stem las hij ter plekke een monoloog van de leeuw voor, springerig verwijzend naar allerlei details, ook van andere niet aanwezige schilderijen.’ – Rein Bloem in Bzzlletin.
***
De films van Rein Bloem in de collectie van het Filmmuseum zijn niet zo lang geleden vrijwel alle gerestaureerd. En nu is er een selectie uit Bloems beschouwend werk verschenen: Lees dat en herlees dat, uitgeverij Perdu, Amsterdam 2010). Aanleiding voor het ophalen van dit soort anecdotische herinneringen en het oppoetsen van mijn eigen beeldverhaalbijdrage aan De zee in een fles.
            Cave Leonem is HIER te lezen en te bekijken. Zie ook de vervolgposting over Bloem.