maandag 13 juni 2016

GRAVAMINA - 1



Even ten prooi aan een lichte ergernis die past bij mijn neiging om, als het begrip niet zo politiek beladen was, ‘Innere Emigration’ op mezelf van toepassing te achten. Een inlandse emigré, zo voel ik me als auteur meer dan eens of misschien wel bijna doorlopend: in de Nederlandse taal schrijven en tegelijk met de resultaten ervan moeten leven in een Nederlandse literaire cultuur die me nogal vreemd is en waarin ik veeleer een vreemdeling ben dan dat ik er deel van uitmaak.
            Op zoek naar een bepaald artikel, stuitte ik onverhoeds op iets geheel anders: twee teksten van Rob Schouten die in Trouw waren verschenen, maar die ik niet eerder las.
            Het meest recente stuk stond blijkbaar in september 2014 in die krant.  Daarin word ik door Schouten vermeld als een van de Kouwenaaradepten (het woord ‘epigoon’ wordt maar net vermeden).  En die Kouwenaarvolgers waren er volgens Schouten debet aan dat er van Kouwenaars poëzie een verkeerd beeld kon ontstaan.
            Om met dat tweede punt te beginnen: als er iemand naast Komrij tot de aanvankelijke verguizers van Kouwenaars poëzie behoort, is het Schouten zelf wel! Hij draait hier de zaken compleet om, om ze naar zijn hand te kunnen zetten!
            Maar ten eerste: wat een (vaak terugkerende – want zo werkt culturele en cultuurhistorische zelfbevestiging) quatsch om te beweren dat ik als dichter invloed van Kouwenaar zou hebben verwerkt! Ik heb lange tijd weinig voeling gehad met en navenant verwantschap gevoeld met de poëzie van Kouwenaar. Des te meer destijds met die van bijvoorbeeld Gottfried Benn. Maar Benn, dat was en is buitenlands, zoiets telt in het Hollandse culturele wereldje (ja, ik prefereer hier toch de benaming ‘Hollands’ boven ‘Nederlands’) niet mee, als het er al wordt opgemerkt. In Holland moet alles door iets Hollands zijn beïnvloed.
            ‘Wat is de invloed van Nijhoff op uw werk?’ was een vraag die ik ooit, met andere dichters, kreeg voor een themanummer van een literair tijdschrift (Tirade?). Ik ben toen toch maar eens iets van Nijhoff gaan lezen… Ook daarna is de invloed nihil gebleven. Leopold, Bloem, Marsman, Slauerhoff? Ook hun werk is nooit aan me besteed geweest.
            Overigens beschouw ik door Kouwenaar beïnvloed zijn allerminst als een schande, maar mij ervan beschuldigen is een gotspe.

Willekeurige bladzijde uit Het korte pad

En dan een stuk van Schouten uit 2010. Daar loodst Schouten mijn naam binnen in een stuk over kitsch, en tegelijkertijd beschuldigt hij me ook nog van plagiaat.
            Ik moest zelf even in mijn eigen ‘oeuvre’ op zoek, want ik wist niet eens meer dat ik die haiku over een omgehakte boom en de maan had geschreven en gepubliceerd. Die bleek deel uit te maken van een uitgave van Herik, Landgraaf 1999, geen commerciële, maar veeleer een bibliofiele bundel van 64 pagina's, Het korte pad – Japannerieën, waarin ik meerdere Japanse versvormen uitprobeerde, en die met dingen (aquarellen) van mezelf is geïllustreerd. Onder meer dus, uiteraard, enkele tientallen haiku’s. In de verantwoording wordt duidelijk genoeg vermeld dat ik de naam Bashō kende – nogal wiedes. Daarnaast is het zo dat ik beslist nooit en nergens onder stoelen of banken stak en steek dat ik van anderen leen en pik. Het is zelfs gevaarlijk om ‘mij’ te citeren, vanwege de kans eigenlijk iemand anders aan te halen… Ik weet absoluut niet meer of ik destijds die ene haiku van Bashō kende. Waarom zou ik op een gegeven moment, en zeker in de context van het Tegelse bos, niet een soortgelijk beeld hebben kunnen zien en ervaren? Zo gek is het immers niet om een vorm- en kleurverband te zien tussen de bovenkant van een verse boomstomp en de volle maan. Of misschien had die ene haiku van Bashō zich simpelweg in mijn on- of onderbewuste genesteld: wat mag je eigenlijk nog meer verlangen van de invloed die literatuur kan hebben? Of noem het anders een gevalletje van cryptomnesie.
          Die hele context en die mogelijkheden wordt door Schouten totaal weggelaten. Bij mijn weten heeft hij de bundel waar die 17 lettergrepen in voorkomen destijds nergens de moeite van een bespreking o.i.d. waard gevonden. Ik kan zoiets dan ook niet anders zien, beschouwen, voelen dan als valsigheid.
          Maar nog van dit alles afgezien: mijn ‘adaptatie’ is literair toch stukken beter dan die van die kennelijke, door Schouten erbij gehaalde haiku-expert Van der Molen? ‘De boom omgezaagd kijk ik naar’ – wat een wanconstructie! En dan de storende, dus echt foute overbodigheid van dat ‘ronde’, waardoor de volheid van de maan al afneemt voordat die heeft kunnen opkomen! En wat is er op zich kitscherig aan een haiku? En wat is er in hemelsnaam ‘mystiek’ aan? De fouten zijn die van Schouten, voor mij onmiskenbaar een vertegenwoordiger van de Hollandse literaire cultuur waarin ik me maar niet thuis wil voelen, en waar ik denkelijk ook nooit echt welkom ben geweest en zal zijn, hoewel ik toch al meer dan veertig jaar met redelijk veel plezier in Amsterdam woon.