woensdag 11 juli 2012

DE LOGEERPARTIJ 3




In zijn Beste Gerrit, groot idool, goede vriend vermeldt Tom Lanoye dat hij, in navolging van Lord Byron en Gerrit Komrij, zijn gifpijlen richtte op Remco Campert ‘als vaandeldrager van de Vijftigers’, om er ogenblikkelijk een soort excuus vanwege toenmalige groeistuipen met inherente adolescentenzonde op te laten volgen, want ‘Later zou ik ook met Remco Campert bevriend raken.’ Het is maar dat wij het weten en vooral dat vriend Remco geen graatje in de keel zal blijven steken. Bien étonnés…
          In elk geval vraag ik me af waarom ik, als krantenlezer (oplage van De Standaard ca. 110.000, die van NRC Handelsblad ca. 200.000), zoiets zou moeten vernemen. Lanoyes tekst opent ook al met een bijna meisjesachtige zwijmelverklaring uit en in het privédomein: ‘Ik zag jou voor het eerst in Gent (…)’, om te vervolgen met een beschrijving van Gerrit Komrij die in een zijden kamerjas ‘imposant’ op de cover van de Haagse Post ‘prijkte’, met naast hem een stralende Charles: ‘Jong en knap en heerlijk arrogant, your own private Bosie.’
Ik heb er werkelijk geen idee van hoe die Charles eruit ziet. Wat is zijn achternaam? Wat doet hij voor de kost? Zou ik dat wél moeten weten? En wat is een ‘Bosie’? Een foute vraag, zo blijkt na wat gegoogel, want Bosie is de bijnaam van Lord Alfred Douglas, minnaar van Oscar Wilde…
          Intussen denk ik: als middendertiger al zo prominent dat hij op het omslag van een weekblad mag prijken – dat heeft het gros van zijn menselijke doelwitten hem niet nagedaan.

Die introductie blijkt spoedig ook al de inhoudelijke kern van Lanoyes tekst te bevatten. ‘Jij bevrijdde een hele generatie nichten van de doem om nicht te zijn,’ beweert Tom Lanoye. ‘Een hele generatie’: is dat, afgezien van het zelfstandig naamwoord waarachter ik in biologisch opzicht in dit verband even blijf haken, niet ietwat overdreven? Ik weet althans zeker dat mijn dierbare broer, ongeveer van Lanoyes leeftijd, het zonder Komrij heeft kunnen stellen. Maar ik kan me voorstellen dat iemand, in dit geval Komrij, voor Lanoye persoonlijk zo’n rol heeft kunnen vervullen. Persoonlijk dus.
          Even later moet ik namelijk gauw checken wat voor drukwerk ik ook alweer in handen heb, waar ik me ook alweer bevind, want het lijkt er verdacht veel op dat ik met een uitgave van Privé of Story bij de buurtkapper zit.
          ‘Het anker van mijn bestaan, de ploegsteert van mijn existentie, mijn René – zeg maar: my own private Charles’ heeft Tom Lanoye te danken aan Gerrit Komrij. Opnieuw: ik heb er werkelijk geen idee van hoe die René eruit ziet. Wat is zijn achternaam? Wat doet hij voor de kost? Zou ik dat wél moeten weten? Wat een ‘Charles’ is, weet ik intussen, hoewel ik er nog steeds geen idee van heb hoe die eruit ziet en wat…
          En opnieuw vraag ik me af waarom ik dat allemaal zou moeten vernemen, wat het mij aangaat en zal kunnen schelen dat Tom in Portugal van Gerrit met René in een echt bed mocht slapen in plaats van in een tentje…
Betaal ik dáár abonnementsgeld voor? Zijn Hyves en Facebook soms voor niets uitgevonden? Dáár mag en moet je jezelf tenminste eerst nog als ‘vriend’ aanmelden! Want zó heeft Jan en alleman zijn privéverhaaltjes, daar hoef je allerminst schrijver voor te zijn. Waarmee ik overigens zulke incidenten in een persoonlijk mensenleven allerminst wil bagatelliseren; ik ben zelfs van mening dat de literatuur zich met zulke concrete gebeurtenissen en persoonlijke anecdotes dient bezig te houden, veeleer of eerder dan met de grote lijnen van de algemene mensheidsgeschiedenis. Juist om te laten zien dat het persoonlijke in zijn waarde moet worden gelaten door het daar te laten waar het hoort.
Maar bijzonder veel literaire bedoelingen, kenmerken en kwaliteiten tref ik in de tekst van Lanoye niet aan. Hoewel…

Er is één stijlvorm die zijn tekst domineert en stuurt. Lanoye richt zich niet tot mij als lezer, maar tot Gerrit Komrij, ‘groot idool, goede vriend’. Niet ik word toegesproken, Komrij wordt aangesproken.
Maar die is toch dood?
          Gelooft Lanoye in een voortbestaan na de dood, in een hiernamaals, ziet hij Komrij nu ergens op een wolk zitten en op ons neerkijken? Ik geloof niet in zoiets, maar dat neemt niet weg dat ik ooit ‘Jij’ zei tegen een houten kist waarvan ik wist dat mijn vader erin lag, en dat ik rare woordjes sprak tegen een kat die levenloos op mijn schoot lag. Van dat tweede was slechts één iemand getuige, bij dat eerste waren meerdere mensen aanwezig, maar dat waren wel stuk voor stuk mensen die de overledene medetutoyeerden omdat ze hem in leven persoonlijk gekend hadden en op de een of andere wijze van hem hadden gehouden.
          In dit geval echter voel ik me ongevraagd en ongewild bij iets persoonlijks betrokken, en door en voor de publieke celebratie ervan, geloof ik, als niet-in-het-Komrij-wezen-gelovige, gebruikt. Ik wil niet in die Kerk.