zondag 20 oktober 2024

GRÜNEWALDPALM


dann yetz auff erd gros irtums sein

 

Daas van brisantie elke stad in een mum kan ze kleven

van de cola en het bloed, rond beroete keldergaten

trekt tandvlees verkleurend samen, de oren zijn af of

niet meer goed, de spraak is geur en sterk uremisch,

opgehoest, haar naam een kwalmende, is steeds Beirut.

 

O, dat zou ik me volledig de kop uit willen denken,

desnoods zestig jaren lang, tot enigerlei zin, nee,

tot een stam, ja, dat uit het hoofdbreken me palm

geworde, bloeiende aan een gletsjerhang, waar ik,

mijn bedorven adem vervangen door fijn windijsgezang,

tussen strunk en strobben mensengodverlaten,

een dek van afgegroeide bladeren bekwam...

 

Maar waar?

 

En dan?

 

________________

Uit Klein Blauw Aapje, 1992

donderdag 3 oktober 2024

INDIVIDUELE ORTHODOXIE

Verplichte ruimten voor individuele orthodoxie:




vrijdag 23 augustus 2024

MIJN HEMEL!

 


Een toentertijd bevriende klasgenoot stuurde me een foto van een voor mij kennelijk decennialang volstrekt onbestaand geworden schilderij dat deze sopraan van het jongenskoor van het Venlose Sint Thomascollege

 
zo’n jaar of vier later moet hebben gemaakt.

         Mijn hemel! De huberteit...

         “Heeft in mijn jeugd jarenlang in mijn slaapkamer aan de wand gehangen en daarna in Nijmegen toen ik daar studeerde. Dus toch deel van mijn geschiedenis,” schrijft hij.

 


maandag 1 juli 2024

EINDELIJK DE FOTO!

 


Eindelijk de bewijzende foto gevonden! In de krochten van het internet. De foto van mijn publieke presentatie oftewel misvatting als dertienjarige waarover ik een paar keer eerder schreef. – Zie hieronder. Het beeld dat ik fotoloos schetste, blijkt aardig te kloppen, alleen doet de dirigerende augustijn zich in zwart pak vrijzinniger voor dan ik in herinnering had, en van vlinderdasjes is niet veel te zien. Maar daar links vooraan staat dat jongetje dus…

 

_______________________________

Er bestaat minstens één foto van een optreden gedurende mijn schooltijd van het door pater Gerritsma geleide jongenskoor van het Venlose Sint Thomascollege. Het koor staat op een podium. Alle koorleden staan keurig gericht op de dirigerende augustijn, die op de rug van zijn zwarte habijt gekiekt is. Hij is de greep en het scharnierpunt van de symmetrisch uitgevouwen menselijke waaier voor hem. Alle met vlinderdasje en in tweedelig kostuum geklede koorleden zijn op hem geconcentreerd, op één na. Links vooraan staat een jongetje van een jaar of dertien dat geen deel uitmaakt van de waaiervorm, maar frontaal voor de zaal staat, in een richting loodrecht op de rand van het podium. Een solist? Ik bloos al vóór het antwoord: allerminst. Niet eens een solipsist. Die jongenssopraan daar vooraan ben ik die ik toen was. Een zingende misverstaander.

         Waarom staat het jongetje zo uit het gareel? Heeft het zo’n behoefte om zich van zijn medescholieren te onderscheiden, een onstuitbaar verlangen zich verzekerd te weten van de exclusieve aandacht van het luisterende publiek? Geloof me – ik ken het jongetje nog altijd goed genoeg – het was liever geheel schuilgegaan achter de grote jongens op de laatste rij en het liefst had het helemaal niet op het podium gestaan. Toen pater Gerritsma een klein jaar eerder nieuwe sopranen en alten had gerekruteerd door de eersteklassers een voor een naast zijn piano te posteren en hen te verplichten iets voor te zingen, had het jongetje zijn uitverkorenheid als een zwaar lot ervaren en ondergaan. En toch staat het daar in de meest opvallende, afwijkende houding tijdens de uitvoering! Doordat het heeft nagedacht over zijn verhouding met het publiek en speciaal over zijn houding tegenover zijn van trots te vervullen vader daar te midden van de andere toeschouwende toehoorders in de zaal?

         Het jongetje zal ongeveer als volgt hebben gedacht: wekenlang hebben we gestudeerd en geoefend, wekenlang moesten we nauwlettend de aanwijzingen van de augustijn volgen, maar nu dient geen van ons de dirigent nog nodig te hebben, nu moeten we het publiek niet alleen laten horen maar ook tonen dat ieder van ons de kunst geheel alleen beheerst, nu sta ik dus voor het publiek alleen en niet meer voor pater Gerritsma. Met andere woorden, de manoeuvre van het jongetje is niets anders dan de verschuiving van zijn onderwerping aan de ene macht naar die aan de andere. Terwijl zijn vrijheid zou hebben moeten liggen in het zingen, in de samenzang.

         Wat werd er gezongen? Ik weet het niet, want het jongetje op de foto is absoluut niet in staat om op te gaan in zijn lied. Het is niet in staat om op te gaan in wat dan ook buiten het besef van zijn ruimtelijke, relationele positie. Als deze koorknaap al ergens mee samenvalt, is dat met zijn bewustzijnspaniek, die hem dwingt zich op de ander te richten en die hem in feite op een verlammende wijze van alles en iedereen isoleert.

         […]

 ___________________

De tweede jongen aan mijn linkerhand, zie ik nu, was/is overigens klasgenoot van toen Arjeh Kalmann, naar wie ik nog wel eens luister: https://www.youtube.com/watch?v=VUl__pei2yc

woensdag 26 juni 2024

DOMME NOTITIE


Een literair criticus in diskrediet – is dat geen pleonasme? – krijgt weer een vaste stek in een landelijk periodiek en laat publiekelijk weten uit te kijken “naar het weerzien van oude bekenden – of zij dat leuk vinden of niet”. Dus niet zozeer naar het lezen, niet naar het schrijven erover, niet naar boeken, maar naar mensen, medemensen dus, niet naar de lezende medemensen, maar naar de schrijvende in en achter hun boeken. Het gaat ook niet om een weerzien met maar van die mensen. Eigenlijk zouden weer en zien hier los van elkaar geschreven moeten worden. En of die schrijvende mensen dat nou leuk vinden of niet, ze zullen weer bekeken en gekeurd worden. De formuleringen maken duidelijk waar het de criticus om te doen is: gevreesd willen zijn. En waarmee kun je iemand die gevreesd wil zijn een grote dienst bewijzen? Met het benadrukken van wat hij wil. Dit was een domme notitie.