Alsof hij zijn bestemming nog niet kende.
(Bibliotheek Turnhout)
Een oudere heer die ik
persoonlijk vrij goed denk te kennen, is te voet op weg voor boodschappen in
Amsterdam-Oost. Op de stoep voor een Marokkaanse kapsalon met de damesafdeling achterin, staan twee zo te zien
fris opgeschoren jongens. Als hij voor het tweetal langs loopt passeert op het
fietspad net een blond meisje. ‘Hola, lekker ding!’ en ‘Zo hé!’ hoort hij. De
oudere heer kan het niet nalaten te proberen hekelend grappig te zijn. ‘Dank
je,’ zegt hij met een glimlach en een lichte buiging tegen het duo. ‘Ouwe vuile
kankerhomo,’ hoort hij nu en ‘Hou je bek joh zemmel.’ Dat laatste woord moet
hij naderhand googelen.
Vandaag weer Offerfeest. Het verhaal over de vader die van en
voor God zijn zoon zou moeten offeren is wellicht het meest
pervers intimiderende en indoctrinerende verhaal in de joodse, christelijke en islamitische geschriften.
___________________
‘En God zei
“Abraham”, en deze zei “Hier ben ik.” En Hij zei “Neem je geliefde zoon en
offer hem tot een brandoffer in de bergen.”’
Het waren de woorden van de schilder
die weer op zijn stellage klom. Bovengekomen draaide hij zich om en keek in de
ogen van de ontstelde jongen beneden.
‘Maar weet je wat ik doe,’ vroeg de
schilder, ‘weet je wat ik er speciaal voor jou aan ga doen? Let op, Kid.’
De schilder begon in zijn
verfschalen te roeren, hij nam zijn kwasten en penselen en ging aan het werk.
En al gauw kon Kid in de linkerbovenhoek de contourlijnen onderscheiden van een
klein, in diagonale richting neerstortend figuurtje. Nee, het stortte toch niet
neer, het kreeg twee vleugels, als een zwaluw. En in zijn duikvlucht gebaarde
het met zijn armen. Met zijn linkerarm en -hand wees het op de geboeide jongen,
met zijn rechter naar de ram. Intussen werd zijn kleding uitgewerkt met mooie kleuren
en decoratieve plooien, werd het hoofd voorzien van een soort zonneschijf die
ten slotte, samen met de hele gestalte, werd omsloten door het nachtelijke
zwart zoals dat al diep tussen de bergen had gehangen.
‘Maar de Engel des Heren riep tot
hem van de hemel en zei “Abraham!” En hij zei “Hier ben ik.” En Hij zei “Strek
je hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat je
godvrezend bent en Mij je geliefde zoon niet hebt onthouden.” Toen sloeg
Abraham zijn ogen op en zag hij achter zich een ram met de hoorns verward in
het struikgewas…
Zie je? Eind goed, al goed,’ zei de
schilder. ‘Lust jij schapenvlees, Kid, geroosterd, met knoflook en rozemarijn?
Hm!’
Hij liet een lach schier eindeloos
in de nog onbeschilderde koepelschaal schallen.
Kid wist niet of hij
meteen naar buiten was gerend of dat hij nog een hele tijd verdwaasd naar boven
had staan kijken, om daarna voetje voor voetje of sluipend of
achteruitschuifelend, het kerkje te verlaten. Vervolgens moest hij de dorpsweg
langs zee zijn overgestoken, want hij stond op een groot basaltblok vanwaar hij
over het zilverende water naar de horizon staarde, die altijd maar hoger bleef
dan hij.
Zijn nek en schouders voelden
verkrampt aan. Bovendien voelde hij zich draaierig. Ongetwijfeld ten gevolge
van het langdurig omhoog kijken. Maar niet minder door toedoen van de
ongemakkelijke houding van de slungelige jongen, wiens hoofd in de nek
getrokken werd door de vader. En zeker ook niet minder door de heuse
aanwezigheid van de bergen, waarvan Kid wist dat ze hem waarnamen, dat ze op
hem neerzagen, over de dorpsdaken, over de kerkkoepel heen, priemend in zijn
achterhoofd, nek en schouders. Maar zijn handen liet hij hun niet zien, die
hield hij met de vingers gespreid tegen zijn buik gedrukt, en hij kromde zich
erbij, als iemand die last van zijn maag en darmen had gekregen. Waren er
nieuwsgierige tuimelaars opgedoken, dan zouden die hebben kunnen zien dat Kid
er navenant gekweld bij keek.
Die avond kon Kid
ternauwernood het toilet bereiken toen een tweeledige inwendige aandrang hem
uit de slaap had gehaald en hem zijn bed uit had gedreven.
_____________
Fragment uit Kid
Betty Joan
Perske noemde zich Lauren Bacall.
In 42 jaar componeerde Maurice Ravel
19 uur
muziek. In de 18de eeuw droeg de chic
valse wenkbrauwen van muizenvel.
Het nut van
nutteloze kennis onderkende ik
voor het eerst bij een ruzie die op
slag
was vergeten
althans voor even toen ik uitriep
dat ijsberen normaliter geen pinguïns
eten.
Tokio kent
een restaurant voor honden. Blonde
baarden groeien sneller dan zwarte.
Napoleon
Bonaparte had last van aambeien. Meer
dan de helft van de mannen op Corfu
heet Spiro.
Het
debiteren van nutteloze kennis maakt het leven
licht aangenaam (of andersom) waar het
zich
zwaar
voordoet. Er is iets wat ik u vertellen moet
zei mijn huisarts maar ik was hem voor:
Een goede
zwemmer kan in ijswater
maximaal 200 meter afleggen voordat hij
sterft.
De jojo is
van oorsprong een Filipijns jachtwapen.
Kolibries kunnen niet lopen.
Om een
gesprek aan te knopen
om toch de waarheid te kunnen zeggen
bij gebrek
aan moed om geen alcoholist
te hoeven lijken in de kroeg
om je
staande te houden als je lief
je vertelt dat ze van een ander houdt
neemt de
massa van de zon door uitstraling
met 4 miljoen ton per seconde af.
Bevroren in
1925 de Niagara Watervallen.
Kan de deur op Downing Street 10 alleen
van binnen
worden geopend. Lagen in Camus’ autowrak
144 bladen volgeschreven over zijn
papa.
Is dat zo?
vraag je niet verwonderd als je knielt
in een winkelstraat waar iemand
verkondigt
dat God
bestaat. Terwijl vaststaat dat het Harvey
Kennedy was die de schoenveter uitvond.
© HB 2003
In dat kleine bed, haast kinderbed, stierf de Droste
(te zien in haar museum in Meersburg),
op deze sofa Hölderlin in de toren bij een timmerman,
Rilke, George ergens in Zwitserse ziekenhuisbedden,
in Weimar lagen de grote zwarte ogen
van Nietzsche op een wit kussen
tot zijn laatste blik –
allemaal rommel nu of helemaal niets meer,
onvatbaar, onwezenlijk
in het pijnloos-eeuwige verval.
Wij dragen kiemen van alle goden in ons,
het gen van de dood en het gen van de lust –
wie heeft ze gescheiden, de woorden en de dingen,
wie heeft ze vermengd, de kwalen en de plaats
waar ze eindigen, hout met tranenstromen,
een erbarmelijk thuis voor korte duur.
Verdriet kan het niet zijn. Te ver, te wijd,
te onaanraakbaar bed en tranen,
geen nee, geen ja,
geboorte en lichaamspijn en geloof,
een opwellen, naamloos, een glippen,
iets bovenaards dat in de slaap zich roert
bewoog bed en tranen –
slaap in!
(GB 1956 - andermaal herziene vertaling 2025 HB)
In dat kleine
bed, haast kinderbed, stierf de Droste
(te zien in
haar museum in Meersburg),
op deze sofa
Hölderlin in de toren bij een timmerman,
Rilke, George
in Zwitserse ziekenhuisbedden allicht,
in Weimar lagen
de grote zwarte ogen
van Nietzsche
op een wit kussen
tot zijn
laatste oogopslag –
allemaal rommel
nu of helemaal nergens meer,
onvatbaar, onwezenlijk
in het
pijnloos-eeuwige verval.
Wij dragen
kiemen van alle goden in ons,
het gen van de
dood en het gen van de lust –
wie heeft ze
gescheiden, de woorden en de dingen,
wie heeft ze
vermengd, de kwalen en de plaats
waar ze eindigen,
hout met tranenstromen,
een erbarmelijk
thuis voor korte duur.
Rouw kan het
niet zijn. Te ver, te wijd,
te onaanraakbaar
bed en tranen,
geen nee, geen
ja,
geboorte en
lichaamspijn en geloof,
een opwellen,
naamloos, een glippen,
iets bovenaards
dat in de slaap zich roert,
bewoog bed en
tranen –
slaap in!
(herziene vertaling 2025
HB)
Wil je met je schrijfsels zo lang mogelijk 'actueel' blijven? Zeker niet altijd, vaak liever helemaal niet, verdomme! Onderstaande Nonnollestekst dateert van 17 februari 2012.
***
blijvend jong
Je bent midden
zeventig en publiceert in een literair periodiek* waarvan de redactie je
afficheert als een coryfee van de Nederlandstalige poëzie, versregels als deze:
‘De dag breekt ons in fragmenten van een
spiegelbeeld,
Een brandversneller in
kwikzilver en gif als van emulsie,
Drek en olieslik trillend op een
open wond in het oog’
Benijdenswaardig, want met
hun onbevattelijke mengeling van abstractie en concreetheid, en hun zich aan
logica en voorstellingsvermogen onttrekkende beelden, doen de regels me denken
aan poëzie die ik zelf schreef op - was ik nog maar zo jong - mijn zeventiende maar die ik nu niet meer
uit mijn pen zou kunnen krijgen.
***
stand van de cultuur
Wat zegt taalgebruik
van culturele instellingen over de culturele gesteldheid binnen die
instellingen?
De Stadsschouwburg
in Amsterdam moet als instituut al een tijdje Internationaal Theater Amsterdam
of, nog liever, ITA worden genoemd. En zo stelt ITA zijn brasserie voor**:
‘Onze brasserie is een unieke
ontmoetingsplek voor theaterbezoekers en acteurs, stadsbezoekers en
gezelligheidszoekers, (young) professionals en creatieven. De brasserie is
tevens de ideale plek voor een succesvolle afspraak of een sessie zakelijke
creativiteit. De razendsnelle WiFi-verbinding bieden wij u gratis aan.’
‘Onze’, ‘wij’: kennelijk
is ‘ITA’ iets meervoudigs.
Ontmoetingsplek
‘voor’ of ‘van’?
In wat
‘professionals’? Voetbal, prostitutie, dak- en zinkwerk? En waarom Engelstalig
‘young’ maar dan wel tussen haakjes?
Wat zijn
‘creatieven’? Iets anders dan creatievelingen?
Hoezo ‘tevens’
terwijl de aanduiding ‘ontmoetingsplek’ al is gebruikt?
Zijn er ook plekken die
men speciaal bezoekt voor niet succesvolle afspraken?
… ‘een sessie
zakelijke creativiteit’…
Zucht.
Wel heel fijn
overigens dat je er ’s ochtends om acht uur al kunt dineren en ’s avonds om elf
uur kunt ontbijten, want: ‘In onze brasserie kunt u van 's ochtends vroeg tot
's avonds laat ontbijten, lunchen, borrelen en dineren.’
***
dienstplicht
Om meerdere redenen
ben ik tegen het herinvoeren van de militaire dienstplicht. En niet voor niets
ben ik eertijds afgekeurd op grond van de kwalificatie S5.
Toch is er één reden
om wél voor zo’n herinvoering te willen zijn: mijn nieuwsgierigheid.
Nieuwsgierigheid naar de positiebepaling, dus kleurbekenning van dienstplichtigen met een dubbele
nationaliteit. Of eigenlijk is het niet zozeer nieuwsgierigheid als wel behoefte
aan bevestiging van een donkerbruin vermoeden. Of zouden die jongens en meisjes
met twee paspoorten niet eens worden opgeroepen?
_____________________
* Poëziekrant
2025 - 2
** https://ita.nl/nl/cafe-brasserie/
Praktisch een hele krantenpagina
kreeg ik ter beschikking toen ik ergens rond mijn dertigste eerst heel even voor De Volkskrant en daarna een aantal jaren
lang met grote regelmaat voor De Groene
Amsterdammer literatuur mocht bespreken.
Dat waren nog eens
tijden! Wat ruimte aangaat althans. Qua impact zouden een paar regels net zo
hebben volstaan.
Wat een fijn besef!
Onlangs publiceerden NRC en De Standaard gezamenlijk in rangorde de
vijftig beste Nederlandstalige literaire boeken van het eerste kwart van de
lopende eeuw, gebaseerd op de oordelen van 81 mensen ‘uit het literaire veld’
die er elk een persoonlijke top 10 voor hadden ingeleverd. Nou ben ik ten
enenmale tegen het tot zich nemen, beoordelen en rangschikken van literatuur alsof
het een competitieve discipline betreft. Het (mede) opstellen van dit soort
lijsten vind ik verwerpelijk want bedrieglijk, hoewel het anderzijds een goede kijk
verschaft op dominante gezindheden in de huidige cultuur.
Echter opeens doorstroomde me een
weldadig besef! Bij de voorstelling dat al die oordelende 81 mensen ‘uit het
literaire veld’ bijgevolg ook zeker zeven romans en wie weet nog een paar
verhalenbundels van mij hadden gelezen, op zijn minst gedeeltelijk…! Ik zag ze er feitelijk mee zitten, een voor een, aan een tafel, in een leunstoel, op een bed,
op een parkbank, in een trein, op een boot, onder een palmboom, onder een afdak
in de regen, allemaal, alles bij elkaar zeker 567 keer met een van mijn boeken. Geweldig toch?
– Je bent cynisch. Uit afgunst.
– Ik? Nee… Denk je?
– Stel dat de titel van een van je
boeken en dus je naam wél een of meerdere keren waren genoemd of dat die zelfs
deel uit hadden gemaakt van de top vijftig of zowaar van de beste tien in die
twee kranten, dan had je toch wel anders gepiept, namelijk triomfantelijk
gezongen?
– Hoogstwaarschijnlijk, ja.
– Zie je wel.
– Maar dan zou ik ook een ander
iermand zijn geweest.
– Hoe bedoel je?
– Iemand die andere boeken had
geschreven.
https://issuu.com/koppernik/docs/lady_fantasia
Al zappend kwam ik
uit bij het televisieprogramma Tussen
kunst en kitsch en wel precies in een item over een werk van Alexej von
Jawlensky. Een mevrouw had het portret (olieverf op papier) uit de erfenis van
haar grootvader en het hing gewoon in haar huiskamer, ze had het als kind al ‘een
heel leuk schilderij’ gevonden.
In één oogopslag zag ik dat het, als
het ‘echt’ zou blijken te zijn, om een Von Jawlensky ging, daar had ik niet de
experts voor nodig die zich evenmin vergisten. Ja, iedereen die enigszins thuis
was in de schilderkunst van de Moderne zou dit portret onmiddellijk hebben kunnen
plaatsen.
Licht verbijsterend vond ik het dan
ook dat de eigenaren zelf dat nooit hadden gedaan. Het portret was zelfs
leesbaar gesigneerd en van een datum voorzien!
Tegelijkertijd besefte ik weer hoe
contextgevoelig kunst is. Ik bedoel, zet iets van Kandinsky, Marc of Klee* op
straat bij de oude matrassen, de afgedankte magnetron, het kapotte beeldscherm
en ander grofvuil, en de kans is gering dat iemand die naar iets bruikbaars of anderszins
nog van waarde zoekt het ding meeneemt voordat het door de meedogenloze knijper
van de afvalwagen kan worden opgepakt. Zoals je omgekeerd rotzooi in een museum
of gallerie kunt exposeren om die te laten bewonderen.
* Om een misverstand
te voorkomen: het werk van genoemde drie schilders bewonder ik zeer, net als
dat van Von Jawlensky.
Hoezo Europa versus
Rusland?
Ik heb de Russische
cultuur en kunst altijd ervaren als Europees.
Mag ik even?
Een willekeurige
greep (met al dan niet uitgewekenen):
Literatuur
- Achmatova, Babel, Blok, Brodsky, Charms, Dostojevski, Ginzburg, Goemiljov,
Gogol (geboren in Oekraïne), Gorki, Jesenin, Kushner, Lermontov, Majakovski,
Mandelstam, Nabokov, Pasternak (sorry, Vladimir), Platonov, Poesjkin, Tolstoi,
Tsjechov, …
Muziek
- Borodin, Moessorgski, Prokofjev, Rachmaninov, Richter, Rimski-Korsakov,
Schnittke, Sjostakovitsj, Skrjabin, Stravinsky, Tsjaikovski, …
Beeldende
Kunst - Bakst, Chagall, Gabo, Gonstjarova, Von Jawlensky, Kandinsky, El
Lissitzky, Malevitsj, Perov, Pevsner, Repin (uit Oekraïne), Tatlin, Von
Werefkin, …
Meerdere Russische schaatsers werden Europees kampioen, het Nederlandse voetbalteam werd één keer Europees kampioen door het elftal van de toenmalige Sovjet-Unie te verslaan, enzovoort.
In de derde druk van de roman
waarover ik het onder meer hier had*, zijn enkele
veranderingen aangebracht, zo verneem ik uit een Facebookbericht van
een alerte lezer.
Op pagina 72 zijn het 'deels ontblote rechterbeen' en 'het
stuk blote huid' vervangen door het 'deels onthulde rechterbeen' en 'het onthulde been'. Op pagina 76 is het
'stukje blote ridder' vervangen door 'het onthulde been'.
In elk geval is de lachwekkendheid van dat stukje blote
ridder daarmee opgeruimd, maar dat ‘onthulde’ in plaats van blote is dan weer
flauwekul. Onthuld door wie of wat? Onbeschermd of onbedekt gelaten of iets
dergelijks zou nog op zijn plaats hebben kunnen zijn.
De onbeholpen correctie vestigt eens te meer de aandacht op
het echte, niet meer weg te poetsen feilen van de schrijver van deze roman,
waarin een schilder aan de haal gaat met de blootheid van een been van
Carpaccio’s Ridder terwijl die
helemaal geen blote benen heeft.
Had de schrijver niet beter een schilderij van Rubens kunnen
nemen waar het vlees welig en wellustig tiert, vraagt de lezer zich op Facebook
af. Maar Rubens past niet in de esthetiek en niet in het autobiografische** bronnenmateriaal van de schrijver.
‘Andere fouten in het boek zijn blijven staan,’ merkt de
lezer op. Als voorbeeld geeft hij de situatie waarin de verteller aan een grote
ronde vergadertafel tegenover een vrouwelijke collega zit en daarbij kan zien
dat
haar muiltje losjes op de punt van haar voet hangt en wiegt. Zou ze met de benen op tafel hebben zitten vergaderen?
Zelf neem ik en passant nog een paar andere missers mee in
deze o zo geprezen roman.
Eveneens op pagina 72 gaat het over een zestal ‘paneeltjes’.
Die blijken echter van ‘linnen’ of ‘canvas’… Zo benoemd en gepresenteerd door
een verteller die lesgeeft aan een kunstopleiding!
En wat te denken van de volgende constructie?
‘[…] Lys, die nog steeds fotografie doceerde in een lokaal
op dezelfde lange gang van het oude gebouw als ik […].’
Het lijkt erop dat praktisch geen bladzijde het rode potlood
rust wil gunnen.
_________________________
_________________________
** - Hoe kun jij dat weten?
- ...
- Het is dus iets persoonlijks?
- Wat bedoel je?
- Je obsessie.
- Obsessie?
Soms zet ik fragmenten van
de dagboeknotities die een vriend niet alleen schrijft maar ook publiceert,
over van de ik- in de hij-vorm. Ik geef hem, dus die 'ik' dan een naam die de zijne niet is,
zoals ik ook de door hem gebruikte persoonsnamen wijzig, en maak als het ware een
romanpersonage van hem. Om nog eens of des te beter te kunnen ervaren hoe goed
hij schrijft.
Een voorbeeld - welhaast de opening van een roman:
Wat houdt hem zoal
bezig nu hij alleen thuis is?
De regen. Het regent. De tranen
sluiten hem van de anderen af. Ergens achter de tranen is Corinna, maar de
tranen maken haar onvindbaar. Ook in zijn geest is ze onvindbaar – hoe ziet ze
er eigenlijk uit, die mooie vrouw van hem? Albert weet dat ze mooi is, maar evengoed
ziet hij haar niet.
Hij gaat naar de woonkamer en van
een burgerlijk bijzettafeltje vol fotolijstjes pakt hij zijn favoriete portret
op: zijn zoon van zeventien achter de rugleuning van de met rood fluweel
beklede stoel waarop diens mooie moeder zit – een studie in uiterlijke
gelijkenis. De nog niet helemaal gedroogde klei waaruit dat jongensgezicht is
geboetseerd heeft nog iets weeks, iets androgyns, het haar bootst hetzelfde
goud na, zijn ogen lijken op dezelfde zee.
Maar zodra Albert zich omdraait, kan
hij zich hun gezicht al niet meer voor de geest halen, de naglans dooft uit en hij
is weer alleen.
De eenzaamheid houdt hem bezig. Zo
moet zijn vader zich gevoeld hebben na de dood van Alberts moeder. Hij aanbad
haar dwars door haar Alzheimer heen.
De meest gestreng
lezende en dus verwoed aanstrepende, annoterende, corrigerende en vraagtekens plaatsende redacteur die zich
om een boekmanuscript van mij bekommerde, was Marc Kregting in de korte periode
dat hij voor uitgeverij Meulenhoff werkte. Ten faveure van de schrijver en diens
tekst. Een redacteur kan niet schoolmeesterachtig genoeg zijn.
In een
recente beschouwing vraagt Marc Kregting (inmiddels
bijna zestig) zich af of zijn taalgevoel niet meer helemaal van nu is wanneer
hij proeven van recent Nederlands proza onder ogen krijgt, taal en stijl
veranderen immers onophoudelijk, waarbij de schrijftaal zich vaak laat
dirigeren door het gesproken woord. Misschien is dit of dat wat hij in
stilistisch opzicht als gebrekkig of foutief ervaart, in het taalgebuik van de
jaren twintig van deze eeuw gewoon correct, in elk geval normaal, zeker voor
een jongere garde.
Kregting licht het een en ander toe
aan de hand van enkele citaten, waaronder de volgende zin uit een recente roman
van Maartje Wortel (42).
‘Het enige wat zich op die camping
af en toe aan haar opdrongen waren insecten, teken en muggen, als ze een
biertje dronk een wesp of een bij.’
Hij had in die zin graag ‘en’
ingevoegd, schrijft hij.
Verder niets? Op die zin is toch
veel meer aan te merken!
‘Het enige wat zich […] opdrongen’?
‘[…] insecten, teken en muggen’: moet ik dat lezen als ‘insecten en teken en
muggen’? Maar muggen zijn ook insecten. Of als ‘insecten: teken en muggen’?
Maar teken zijn geen insecten.
Dat noteerde ik in een reactie (te
lezen onder die beschouwing).
Uit Kregtings respons erop
concludeer ik dat er stilistisch nogal wat meer valt aan te merken op dat
proza. Op het internet kom ik in een leesfragment van de roman in kwestie onder
meer ongetwijfeld onbedoelde griezeligheid en groteske tegen.
‘Ze keek naar de hand van de ober,
die hij vlak naast haar servet had gelegd,’ lees ik.
En over dezelfde ober wordt bericht
dat ‘ingrediënt na ingrediënt zijn mond verliet’, waarmee bedoeld wil worden
dat hij uitlegde hoe de opgediende gerechten waren samengesteld.
‘Toch verbaast het me eerlijk gezegd
niets over stijlkwesties te hebben vernomen bij Wortel, terwijl Lale Gül,
gepubliceerd door dezelfde uitgeverij, er herhaaldelijk op aangesproken werd,’
merkt Kregting op.
Ja, hoe zou dat komen?
Laat me een poging tot verklaring
wagen.
Zoals de uitgeefredactie het bij de
roman van Wortel kennelijk heeft laten afweten, heeft die dat zeker gedaan bij
het proza van Gül. Maar terwijl Wortel hooguit privé en psychisch kwetsbaar is
door wat ze publiceert, maar, o paradox, die kwetsbaarheid daardoor als in
een monstrans verheft en laat celebreren, waardoor de schrijfster past binnen
de eredienst genaamd Literatuur, loopt Gül juist publiekelijk lijfelijk gevaar vanwege
haar publicaties. Maartje Wortel kan als ze dat wil na haar boeken gerust
rondjes door het Amsterdamse Oosterpark blijven lopen (https://oost-online.nl/maartje-wortel-doorleeft-het-oosterpark/
), zolang Lale Gül niet levensmoe is zal ze die er niet tegenkomen.
Gül past niet in het zich voor maatschappelijk
correct kritisch houdende literatuurestablishment. Men wil er niet met haar
worden geassocieerd. Ze heeft zich aangediend met een inzet en risico die om
buitenliteraire, morele stellingname vragen. Het volstaat niet om tegen haar te
willen kunnen zeggen dat ze een mooi of artistiek bewonderenswaardig boek
geschreven heeft.
Maar De Literatuur, dat wil zeggen
de literaire clique, wil niets anders dan het literaire literair bewonderen,
het kunstzinnige kunstzinnig adoreren. Vandaar dat het meer dan goed uitkomt
dat er in stilistisch opzicht het een en ander op Güls boeken aan te merken
valt, want men wil de vingers niet branden aan Güls vurige stellingname ten
aanzien van de cultuur van de islam.
Vuur, ja, maar dan van het smeulen
in een wierookvat. Door stijlkritiek te leveren, als brandmuur op te richten
ter bescherming van de eigen parochie – daarbuiten interesseert het niemand een
moer –, kan Güls werk buitengesloten en afgedaan worden.
Tegelijkertijd kan men zich juist volkomen
blind houden, of dat zelfs daadwerkelijk zijn in de wierookdampen rond
gesacraliseerde auteurs, tegenover werk
waarin een Kregtingterriër druk doende had moeten zijn. (Zie bijvoorbeeld hier
en hier
en hier.)
Houdt men in De Literatuur dan
helemaal niet van engagement, niet van ontregeling?
Men is er dol op.
VORM EN VENT
Dagelijks neem je dichtertjes de maat,
genadeloos voor wie jou niet ontregelen laat,
je geeuwt van wie dicht zoals het al eeuwen gaat
en met geen nieuw licht verwart de staat.
Radicaal verander je je leven dan, zet
het bundeltje terug op alfabet en maakt
kiekjes voor op internet: van dochtertjelief
verkleed als snoezige elf van zes, van de poes
die met haar teddybeertje slaapt, de kerstboom die
is opgetuigd voor het behang waartegen de familie
compleet hangt ingelijst, de tafel die al feestelijk is
gedekt, van al dat och zo intieme, en van die
oliebol met slechts één, minieme krent –
of is dat soms je zelfportret?