zondag 20 oktober 2024

GRÜNEWALDPALM


dann yetz auff erd gros irtums sein

 

Daas van brisantie elke stad in een mum kan ze kleven

van de cola en het bloed, rond beroete keldergaten

trekt tandvlees verkleurend samen, de oren zijn af of

niet meer goed, de spraak is geur en sterk uremisch,

opgehoest, haar naam een kwalmende, is steeds Beirut.

 

O, dat zou ik me volledig de kop uit willen denken,

desnoods zestig jaren lang, tot enigerlei zin, nee,

tot een stam, ja, dat uit het hoofdbreken me palm

geworde, bloeiende aan een gletsjerhang, waar ik,

mijn bedorven adem vervangen door fijn windijsgezang,

tussen strunk en strobben mensengodverlaten,

een dek van afgegroeide bladeren bekwam...

 

Maar waar?

 

En dan?

 

________________

Uit Klein Blauw Aapje, 1992